In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 3 november 2008 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had ontvangen van twee uitzendbureaus. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.958,01 en de oplegging van een boete van € 881,10. Appellant stelde dat hij de inkomsten tijdig had doorgegeven aan de Dienst Werk & Inkomen (DWI), maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college de terugvordering en de boete terecht had opgelegd, maar dat er een motiveringsgebrek was in de berekening van het terugvorderingsbedrag. Dit gebrek werd gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet aannemelijk was dat appellant hierdoor benadeeld was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant.