Uitspraak
18 3750 PW, 19/532 PW
15 juni 2018, 18/118 (aangevallen uitspraak 1) en 21 december 2018, 18/2263
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
19 mei 2017 verzocht uiterlijk 2 juni 2017 informatie over zijn (nacht-)verblijfplaats en bankafschriften aan te leveren. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1 augustus 2017 geëindigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bezwaarschrift van 2 augustus 2017 na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Met de stukken die hij in bezwaar heeft ingediend heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn medische of psychische toestand gedurende de bezwaartermijn niet in staat was bezwaar te maken of om een derde in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Het college heeft het bezwaar tegen het opschortingsbesluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
20 juni 2017 aan appellant gevraagde informatie over zijn verblijfplaats en bankafschriften wel gegevens die van belang zijn voor de verlening van de bijstand. Verder staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten. De Raad verwijst in dit verband tevens naar wat in 4.1 is overwogen over de verschoonbaarheid van het te laat indienen van het bezwaarschrift.
eerste lid, van de PW. Ter zitting van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de terugvordering had moeten worden gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW en ter zitting van de Raad dat de grondslag van de terugvordering moet worden gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW.
artikel 58, vijfde lid, tweede volzin, van de PW neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering is ontstaan buiten toedoen van appellant. Appellant voert aan dat hem niet kan worden verweten dat de vordering niet in het kalenderjaar is terugbetaald. Deze grond slaagt. Appellant heeft na de intrekking geen bijstand meer ontvangen en hij heeft, afgezien van de in september en oktober 2017 verleende, en in december 2017 weer teruggevorderde, voorschotten tot een bedrag van in totaal € 1.200,-, nauwelijks inkomen ontvangen in de rest van 2017. Op grond hiervan kan het appellant niet verweten worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan. Bestreden besluit 2 is dan ook in zoverre genomen in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
- vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 maart 2018;
- herroept het besluit van 3 januari 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 15 maart 2018;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.072,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 174,-.