In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 6 september 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij niet langer op zijn uitkeringsadres woonde. Dit leidde tot een intrekking van zijn bijstandsrecht en een terugvordering van ontvangen bijstandsuitkeringen. De Raad oordeelde dat de formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit alleen betrekking heeft op de rechtsgevolgen en niet op de feitelijke oordelen die aan dat besluit ten grondslag liggen. De Raad concludeerde dat de brutering van de terugvordering over de periode van 18 december 2017 tot en met 31 december 2017 onterecht was, omdat deze vordering buiten toedoen van de appellant was ontstaan. De Raad heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook in de proceskosten van de appellant werd veroordeeld.