ECLI:NL:CRVB:2018:2869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/3184 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van terugvordering bijstandsverlening en inlichtingenverplichting

Op 28 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen de terugvordering van bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De terugvordering was gebaseerd op het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, waarbij appellant geen melding had gemaakt van contante stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening. Het college had de bijstand van appellant over een bepaalde periode herzien en een bedrag van € 968,96 teruggevorderd. Daarnaast was er een brutering van een resterende vordering van € 734,58 tot een totaalbedrag van € 1.156,82.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgrond van appellant, dat de stortingen leningen betroffen voor zijn kinderen, niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door de stortingen niet te melden. De Raad oordeelde verder dat het college bevoegd was om de terugvordering te bruteren, aangezien de terugvordering niet was ontstaan buiten de toedoen van appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat het college terecht had gehandeld in de terugvordering en brutering van de vordering.

Uitspraak

17.3184 PW-PV, 17/3185 PW-PV

Datum uitspraak: 28 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2017, 16/4355 en 16/4569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: S.H.H. Slaats
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.A. Bouter.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 21 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van
1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 en van 1 maart 2015 tot en met 30 september 2015 herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die maanden tot een bedrag van € 968,96 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de contante stortingen en de bijschrijvingen van een derde op zijn bankrekening. Bij besluit van 4 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2016 (bestreden besluit 2), heeft het college de op 31 december 2015 nog resterende vordering van € 734,58 gebruteerd en verhoogd met een bedrag van € 422,24 tot een totaalbedrag van € 1.156,82. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen besteden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
De beroepsgrond van appellant dat het ging om leningen ten behoeve van uitgaven voor zijn niet in de bijstand begrepen kinderen en dat het hem niet duidelijk was dat dit van belang was voor zijn recht op bijstand, kan niet slagen. Dat de verstrekte bedragen voor uitgaven voor zijn kinderen zouden zijn bestemd, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Uit de schriftelijke verklaring van [naam] , de moeder van zijn kinderen, volgt dat ook niet. Bovendien zijn geldleningen volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1383) niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Het college heeft deze stortingen en bijschrijvingen dan ook terecht aangemerkt als middelen. Appellant had de stortingen en bijschrijvingen dan ook moeten melden bij het college en heeft door dit niet te doen de inlichtingenverplichting geschonden.
De beroepsgrond van appellant dat het college de terugvordering niet had mogen bruteren, slaagt evenmin. Het college was, toen het bedrag van de terugvordering na afloop van het kalenderjaar niet betaald was, bevoegd om de terugvordering te bruteren. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2461) moet van uitoefening van de bevoegdheid tot brutering worden afgezien indien de vordering is ontstaan buiten toedoen van betrokkene en het hem niet verweten kan worden dat hij de schuld niet reeds heeft voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Nu appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is de terugvordering niet ontstaan buiten zijn toedoen. Reeds daarom was het college niet gehouden om van brutering af te zien. Dat appellant slechts tien dagen de tijd had om de vordering te voldoen om brutering te voorkomen, is dan niet meer van belang.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) S.H.H. Slaats (get.) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
sg