ECLI:NL:CRVB:2018:2306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling met betrekking tot Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek meldde in verband met haar zwangerschap, ook na 2 juli 2014 haar oorzaak vindt in zwangerschap en/of bevalling. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de arbeidsongeschiktheid van appellante inderdaad het gevolg is van haar zwangerschap, in tegenstelling tot de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had zich ziek gemeld als schoonmaakster en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, gevolgd door een Ziektewet-uitkering vanwege bekken- en rugklachten. Het Uwv had de ZW-uitkering verlaagd, stellende dat de ongeschiktheid niet het gevolg was van de zwangerschap, maar van psychische klachten. De Raad oordeelt dat de bekken- en rugklachten voortvloeien uit de zwangerschap en dat de psychische klachten niet de enige oorzaak zijn van de arbeidsongeschiktheid. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en herroept het besluit van 8 juli 2014, waardoor appellante recht heeft op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon per 2 juli 2014. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.