In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, waarbij appellante geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellante, die voorheen werkzaam was als verzorgende, had zich ziek gemeld na een auto-ongeval en ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Het Uwv stelde echter dat haar arbeidsongeschiktheid niet het gevolg was van haar zwangerschap, maar van het ongeval. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat de rug- en bekkenklachten van appellante uitsluitend voortvloeiden uit het ongeval. De gebruikte formulering van de verzekeringsarts, “in overwegende mate”, gaf geen sluitend bewijs dat de klachten niet mede het gevolg waren van de zwangerschap. De Raad benadrukte dat bij een combinatie van oorzaken van arbeidsongeschiktheid, de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap prevaleert. Het Uwv had niet voldoende gemotiveerd dat de klachten van appellante, op zichzelf staand, niet tot arbeidsongeschiktheid leidden.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, herroepte het besluit van 16 mei 2012 en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 2.940,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de toepassing van de Standaard Zwangerschap en bevalling in dergelijke zaken.