In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 9 juli 2008 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft in het kader van een project naar vermogen in het buitenland een risicoprofiel opgesteld, waarbij appellante werd geselecteerd voor onderzoek vanwege haar geboorteplaats buiten Nederland en haar vakantiegedrag. Na een vermogensonderzoek in Turkije, waaruit bleek dat appellante een woning bezat, heeft het college besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een boete op te leggen wegens het niet melden van deze bezittingen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de boete verlaagd. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat het college in strijd met het discriminatieverbod heeft gehandeld door een risicoprofiel te hanteren dat specifiek gericht was op bijstandsgerechtigden met een geboorteplaats buiten Nederland. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college rechtmatig heeft gehandeld, omdat de rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving een zwaarwegende reden vormt voor het gemaakte onderscheid. De Raad herroept de boete en stelt deze vast op € 1.190,54, terwijl de overige beslissingen van de rechtbank worden bevestigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandverlenende organen om risicoprofielen te hanteren in het kader van het bestrijden van onterecht gebruik van sociale voorzieningen, mits dit niet in strijd is met het discriminatieverbod. De Raad bevestigt dat het college voldoende rechtvaardiging heeft voor het gemaakte onderscheid en dat de boete in verhouding staat tot de omstandigheden van de appellante.