ECLI:NL:CRVB:2017:674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing sollicitatie locatiemanager NSE bij Defensie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn sollicitatie naar de functie van locatiemanager NSE bij het ministerie van Defensie. Appellant, werkzaam als medewerker voorlichtingsmateriaal bij het DCIOD, had op 29 oktober 2014 gesolliciteerd naar de functie die per 1 mei 2015 vacant zou komen. Op 25 november 2014 werd hem mondeling meegedeeld dat hij niet zou worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, omdat hij niet voldeed aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de Datum Einde Functie (DEF). De minister verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze mededeling niet-ontvankelijk, omdat deze mededeling geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 december 2014.
In hoger beroep stelde appellant dat de mondelinge mededeling wel gelijkgesteld moest worden met een besluit, omdat hij hierdoor in zijn rechtspositioneel belang was getroffen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de mededeling van de minister geen wijziging in de rechten en plichten van appellant teweegbracht, en dat hij niet was uitgesloten van de sollicitatieprocedure. De Raad bevestigde dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.
Daarnaast werd de afwijzing van de sollicitatie door de minister beoordeeld. De Raad oordeelde dat de minister beoordelingsvrijheid had in de sollicitatieprocedure en dat appellant niet voldeed aan de functie-eisen, waaronder leidinggevende ervaring op officiersniveau en ervaring met bedrijfskundige processen. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.