ECLI:NL:CRVB:2017:3976
Centrale Raad van Beroep
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om wraking van rechter in hoger beroep inzake zorgverzekeringsplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter in een hoger beroep betreffende de zorgverzekeringsplicht. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 6 september 2017 heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.M. van Male, de gewraakte rechter, omdat hij van mening was dat deze rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen vanwege vermeende banden met de zorgverzekeringswereld.
De gewraakte rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet in het verzoek te berusten. De verzoeker en de gewraakte rechter zijn vervolgens gehoord op 1 november 2017, waarbij de gewraakte rechter niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker in strijd heeft gehandeld met artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat een verzoek om wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Raad oordeelde dat de verzoeker al vóór de zitting op de hoogte had kunnen zijn van de nevenfunctie van de gewraakte rechter, en dat hij daarom niet pas ter zitting om wraking had mogen verzoeken.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat de verzoeker had moeten begrijpen dat de voorzitter van de behandelende kamer geen aanwijzingen had voor (schijn van) partijdigheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om wraking afgewezen.