ECLI:NL:CRVB:2018:1177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
15/6558 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring wrakingsverzoek wegens onvoldoende voortvarendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de behandelend rechter E.W. Akkerman. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de bewering dat de rechter tijdens zittingen in 2016 en 2017 subjectieve bewoordingen had gebruikt, wat volgens verzoeker een vermoeden van vooringenomenheid opriep. Verzoeker stelde dat het woordgebruik in een brief van 29 januari 2018, in combinatie met eerdere zittingen, een patroon van subjectieve kwalificaties vertoonde, wat zijn twijfels over de onpartijdigheid van de rechter bevestigde.

De Raad overwoog dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker had het verzoek pas op 13 maart 2018 ingediend, terwijl de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor het verzoek eerder bekend waren. De Raad benadrukte dat verzoeker onvoldoende voortvarend had gehandeld, ook al had hij aangegeven dat hij eerst met zijn (voormalige) gemachtigde had willen overleggen.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en de leden B.J. van de Griend en J.P.A. Boersma, in aanwezigheid van griffier F. Dinleyici. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Uitspraak

15/6558 ZW-W
Datum uitspraak: 16 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 augustus 2015, 15/34 ZW. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016, waarna het onderzoek is heropend teneinde verzoeker te laten onderzoeken door een deskundige.
Na ontvangst van het deskundigenrapport heeft een nadere zitting plaatsgevonden op 18 december 2017.
Het onderzoek is op 29 januari 2018 andermaal heropend, met op die datum een nadere vraagstelling aan de deskundige. Die brief is op 29 januari 2018 in afschrift aan verzoekers gemachtigde gezonden.
Op 13 maart 2018 heeft verzoeker de behandelend rechter E.W. Akkerman gewraakt.
De behandelend rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 9 april 2018. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.1.
Verzoeker heeft, gelet op wat hij naar voren heeft gebracht, met de indiening van het wrakingsverzoek op 13 maart 2018 onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor niet is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde voorschrift. De Raad wijst in dit verband op zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld zijn uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3976) en overweegt het volgende.
2.2.
Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter op de zittingen in 2016 en 2017 woorden heeft gekozen waarin een subjectieve beleving doorklinkt (“niet van harte”; een “lijvig” rapport). Datzelfde heeft hij gesteld over het woordgebruik in de brief van 29 januari 2018 (een “gefragmenteerd” arbeidsverleden). Na ontvangst van deze brief zag verzoeker, zo heeft hij ter zitting toegelicht, een patroon van subjectieve kwalificaties met daarin waardeoordelen en feitelijke onjuistheden, die zijn vermoeden van vooringenomenheid bevestigden. Daaruit kan volgens verzoeker worden afgeleid dat van een onpartijdige behandeling van het hoger beroep geen sprake (meer) is.
2.3.
Nu het woordgebruik in de brief van 29 januari 2018, in samenhang bezien met het woordgebruik tijdens de zittingen in juni 2016 en december 2017, de aanleiding voor het wrakingsverzoek van 13 maart 2018 is geweest, is dit verzoek niet, zoals vereist in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb, ingediend zodra de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding gaven aan verzoeker bekend zijn geworden. Dat verzoeker het verzoek naar eigen zeggen niet eerder heeft ingediend omdat hij daarover eerst met zijn (voormalige) gemachtigde heeft overlegd en hij daarbij weerstand ontmoette, leidt niet tot een ander oordeel.
3. Uit 2.1 tot en met 2.3 volgt dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F. Dinleyici

IJ