ECLI:NL:CRVB:2019:3169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
18/5447 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de behandelend rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 2 september 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. C.H. Bangma, naar aanleiding van een eerdere zitting op 25 juli 2019. Tijdens deze zitting was verzoekster aanwezig, en de vertegenwoordiging van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk aan Zee door mr. J. van Zanten werd besproken. Verzoekster heeft echter geen wrakingsverzoek ingediend tijdens de zitting, maar pas vijf weken later, wat volgens de Centrale Raad van Beroep in strijd is met artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat verzoekster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, waardoor het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van deze beslissing. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 3 oktober 2019, met E. Dijt als voorzitter en W.H. Bel en M. Greebe als leden. De griffier, V.Y. van Almelo, was ook aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

18/5447 AW-W
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 11 oktober 2018 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 december 2016, 15/6187 AW, in het geding tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Katwijk aan Zee (het college).
Bij brief van 26 oktober 2018 heeft mr. J. van Zanten, advocaat, zich gesteld als gemachtigde van het college en nadien namens het college een verweerschrift ingediend.
Op 25 juli 2019 heeft mr. C.H. Bangma (behandelend rechter) de zaak van verzoekster ter zitting behandeld. Daarbij waren verzoekster en mr. Van Zanten aanwezig.
Bij brief van 2 september 2019 heeft verzoekster aan de behandelend rechter verzocht zich terug te trekken als behandelend rechter, onder aanzegging van een wraking als hij daartoe niet zou besluiten.
Bij brief van 3 september 2019 is aan verzoekster meegedeeld dat de behandelend rechter zich niet zou terugtrekken van de behandeling en dat haar brief daarom als wrakingsverzoek in behandeling is genomen.
De behandelend rechter heeft bij brief van 10 september 2019 op het wrakingsverzoek gereageerd met een verwijzing naar artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 26 september 2019. Verzoekster is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3. Verzoekster heeft als grond voor de wraking aangevoerd dat de behandelend rechter niet alle hem ten dienste staande middelen heeft gebruikt om te (laten) onderzoeken of
mr. Van Zanten het college mocht vertegenwoordigen.
4. Verzoekster was zelf ter zitting van 25 juli 2019 aanwezig en de wijze waarop het college was vertegenwoordigd is toen door de behandelend rechter met partijen besproken. Van de mogelijkheid op dat moment een wrakingsverzoek in te dienen heeft verzoekster geen gebruik gemaakt. Aan het eind van de zitting heeft de behandelend rechter het onderzoek ter zitting gesloten. Van na de sluiting van het onderzoek opgekomen feiten of omstandigheden die maken dat het verzoekster niet zou kunnen worden tegengeworpen dat zij het verzoek ruim vijf weken na de sluiting ter zitting van het onderzoek heeft ingediend, is niet gebleken. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019, het wrakingsverzoek en de daarop ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting, geven geen aanleiding op dit punt tot een andere conclusie te komen. Verzoekster heeft met de indiening van het wrakingsverzoek op
2 september 2019 dan ook onvoldoende voortvarend gehandeld, zodat het verzoek niet voldoet aan het vereiste van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De Raad wijst in dit verband op zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3976, en 15 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3385). De te late indiening betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en W.H. Bel en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) V.Y. van Almelo
JvC