Uitspraak
OVERWEGINGEN
27 juni 2011 herroepen. Het Uwv heeft na die uitspraak op 1 juli 2013 de uitkering over de periode van 13 juni 2011 tot en met 30 juni 2013 alsnog betaald, op 2 juli 2013 het vakantiegeld en op 5 juli 2013 de wettelijke rente over de periode van 13 juni 2011 tot en met 12 mei 2013.
WW-uitkering, die is neergelegd in het onrechtmatige besluit van 27 juni 2011. Het gaat hier dus om vermogensschade, als gevolg van vertraging in de voldoening van een geldsom. De vergoeding van deze schade is terecht gefixeerd op de wettelijke rente (vergelijk de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1306).
ECLI:NL:CRVB:2017:466). De door appellant afgesloten woonlastenverzekering geeft recht op een vergoeding per maand bij onvrijwillige werkloosheid. Onvrijwillige werkloosheid is daarbij, voor zover hier van belang, omschreven als de situatie waarin de verzekerde een uitkering ontvangt op grond van de WW wegens het onvrijwillig en niet te verwijten volledige verlies van een betaalde dienstbetrekking. Aannemelijk is dat, als het Uwv het onrechtmatige besluit van 27 juni 2011 niet had genomen, de woonlastenverzekeraar aan appellant iedere maand een bedrag van € 440,- was blijven uitkeren, zoals hij dat ook heeft gedaan tot aan het onrechtmatige besluit en zoals hij dat heeft gedaan nadat hij op de hoogte was gesteld van de uitspraak van het alsnog ontvangen van een WW-uitkering door appellant. Daarmee is het causaal verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit, in de zin van een condicio sine qua non-verband, gegeven (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:18). Vervolgens is aan de orde of de gestelde schade het Uwv als gevolg van het onrechtmatige besluit kan worden toegerekend (zie de uitspraak van de Raad van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103).
€ 1.485,-.