In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.H.M. Klerks, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar schadevergoeding wegens gemiste aanspraken op premievrije voortzetting van haar ouderdomspensioen had afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv onrechtmatig had gehandeld door in 2009 een onjuist besluit te nemen, waardoor appellante schade had geleden. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat het Uwv aan appellante een schadevergoeding van € 16.000,- moest betalen. De Raad oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen de onrechtmatige besluiten van het Uwv en de schade die appellante had geleden, en dat het Uwv niet kon volstaan met het vergoeden van wettelijke rente over de gemiste WW-uitkering. De Raad veroordeelde het Uwv ook in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.492,40 bedroegen.