ECLI:NL:CRVB:2013:CA3752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WW-uitkering wegens niet aanvaarden van passend werk en de beoordeling van een concreet aanbod
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die sinds 1 maart 2011 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitkering per 13 juni 2011 beëindigd, omdat BBZ Personeelsdiensten B.V. (BBZ) appellant passend werk zou hebben aangeboden, wat hij zonder geldige reden zou hebben geweigerd. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot een andere conclusie.
De Raad oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een concreet aanbod van passende arbeid aan appellant. Tijdens de procedure bleek dat het Uwv in de bezwaarfase herhaaldelijk navraag had gedaan bij BBZ over de inhoud van het sollicitatiegesprek en het aanbod, maar BBZ geen antwoorden had gegeven. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering van appellant had geweigerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroepte het besluit van 27 juni 2011. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,- en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 156,- aan appellant diende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de verplichting van de werknemer om aangeboden passende arbeid te aanvaarden, maar ook de noodzaak voor het Uwv om een concreet en duidelijk aanbod te doen. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van het aanbod, waaronder de onduidelijkheid over arbeidsvoorwaarden en de wijze van aanbieding, niet voldeden aan de eisen voor een passend aanbod.