ECLI:NL:CRVB:2017:3354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet woonachtig op uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering aan appellant, die sinds 15 december 2010 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in de periode van 2 maart 2011 tot en met 30 november 2014 extreem laag waterverbruik had, wat niet in overeenstemming was met het verwachte verbruik voor een eenpersoonshuishouden. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, onderbouwd door de verbruiksgegevens van water, gas en elektra. Appellant had niet overtuigend aangetoond dat hij wel op het uitkeringsadres woonde. Daarnaast werd het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien afgewezen, omdat de omstandigheden van appellant niet uitzonderlijk genoeg waren om van de terugvordering af te wijken. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren.