ECLI:NL:CRVB:2017:2830
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een incident als dienstongeval en procesbelang in hoger beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond, waarin het college weigerde een incident dat appellant had meegemaakt aan te merken als dienstongeval. Het incident vond plaats op 10 februari 2014, toen appellant moest opzij springen voor een auto die over het trottoir reed. Na dit voorval meldde appellant zich ziek met psychische klachten en verzocht hij het college om erkenning van het incident als dienstongeval. Het college weigerde dit, met de motivatie dat het incident inherent was aan de functie van appellant en geen onvoorziene omstandigheden met zich meebracht die tot schade hadden geleid. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2017 werd appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een advocaat en twee andere personen. De Raad overwoog dat de indiening van nadere stukken door appellant buiten de gestelde termijn niet tot een schending van de procesorde had geleid, en dat de Raad voldoende informatie had om tot een uitspraak te komen zonder het horen van getuigen.
De Raad concludeerde dat appellant geen actueel procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien zijn verzoek om erkenning van zijn situatie niet voldeed aan de eisen voor procesbelang. De Raad oordeelde dat er geen schade was geleden door appellant als gevolg van het besluit van het college, en dat de keuze van appellant om een andere functie te aanvaarden, die hem geen financiële nadelen opleverde, zijn eigen beslissing was. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.