Uitspraak
20.494 AW
OVERWEGINGEN
27 september 2018. Bij besluit van 18 april 2019 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Aan de vrijstelling van de werkzaamheden, welke handeling wordt beschouwd als het verlenen van buitengewoon verlof, is artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ten grondslag gelegd en de uitsluiting van werkzaamheden is gekwalificeerd als schorsing in het belang van de dienst als bedoeld in artikel 91, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARAR. De duur van de schorsing is beperkt tot twee maanden na dagtekening van het bestreden besluit.