In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Defensie niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris had in het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd waarom aan appellant geen vervoersvoorziening in de vorm van een auto met chauffeur werd verleend. Appellant, die sinds 1975 werkzaam is bij Defensie en sinds 2012 arbeidsongeschikt is, had verzocht om voortzetting van deze vervoersvoorziening. De rechtbank oordeelde dat appellant geen actueel belang had bij het verkrijgen van deze voorziening en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.
In hoger beroep heeft de Raad de ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat appellant wel degelijk procesbelang had, omdat de gemaakte kosten in de bezwaarprocedure niet waren vergoed. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft tevens het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellant zijn verzoek niet voldoende had onderbouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om vervoersvoorzieningen en de belangen van ambtenaren in dergelijke situaties.