Uitspraak
4.De rechtbank overweegt als volgt.
14.Het beroep is ongegrond.
15.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
Rechtbank Limburg
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een incident dat heeft plaatsgevonden op 10 februari 2014, waarbij de eiser, werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), opzij moest springen voor een auto die over het trottoir reed. Eiser heeft het incident aangemerkt als een dienstongeval en heeft verzocht om dit als zodanig te kwalificeren. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens hen het incident niet als buitensporig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het incident zorgvuldig onderzocht, waarbij de verklaringen van eiser en zijn collega zijn vergeleken.
De rechtbank concludeert dat de lezing van de feitelijke toedracht door eiser verschilt van die van zijn collega, die ook ter plaatse aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het risico om voor een wegrijdende auto opzij te moeten stappen inherent is aan de functie van een BOA. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft ondervonden als gevolg van het incident, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden niet als buitensporig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank wijst erop dat de eisers ervaring in de functie en de aard van de werkzaamheden een rol spelen in deze beoordeling.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat niet is vastgesteld dat het incident een buitensporig karakter had en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 15 april 2016 en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.