ECLI:NL:RBLIM:2016:3204

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2065
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dienstongeval voor een buitengewoon opsporingsambtenaar na een incident met een auto

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een incident dat heeft plaatsgevonden op 10 februari 2014, waarbij de eiser, werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), opzij moest springen voor een auto die over het trottoir reed. Eiser heeft het incident aangemerkt als een dienstongeval en heeft verzocht om dit als zodanig te kwalificeren. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens hen het incident niet als buitensporig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het incident zorgvuldig onderzocht, waarbij de verklaringen van eiser en zijn collega zijn vergeleken.

De rechtbank concludeert dat de lezing van de feitelijke toedracht door eiser verschilt van die van zijn collega, die ook ter plaatse aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het risico om voor een wegrijdende auto opzij te moeten stappen inherent is aan de functie van een BOA. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft ondervonden als gevolg van het incident, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden niet als buitensporig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank wijst erop dat de eisers ervaring in de functie en de aard van de werkzaamheden een rol spelen in deze beoordeling.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat niet is vastgesteld dat het incident een buitensporig karakter had en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 15 april 2016 en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/2065
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2016 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats] eiser
(gemachtigde: mr. M.W. Fransen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft verweerder eiser meegedeeld dat een voorval waarbij eiser op 10 februari 2014 betrokken was niet als dienstongeval wordt aangemerkt, omdat
-kort gezegd- eiser niet gewond is geraakt door een onvoorziene omstandigheid.
Bij het betreden besluit van 28 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en B. van de Bool.
Overwegingen
1. Eiser is in vaste dienst van verweerder in de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). Op 10 februari 2014 heeft in Roermond een incident plaatsgevonden, waarbij eiser opzij moest springen voor een auto, die over het trottoir wegreed. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie en een agressie- en geweldregistratie formulier ingevuld. Bij brief van 23 mei 2014 is verweerder namens eiser verzocht voornoemd incident als dienstongeval en beroepsincident aan te merken.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat de lezing van de feitelijke toedracht van het incident van de kant van eiser op essentiële onderdelen verschilt van die van zijn directe collega ( [naam collega] ), die ook ter plaatse aanwezig was. Voorts stelt verweerder dat niet voldaan is aan het criterium dat, wanneer de uit een voorval voortvloeiende arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, in meerdere mate sprake zal moeten zijn van factoren die in verhouding tot het werk of de werkomstandigheden –objectief bezien– een buitensporig karakter dragen. Verweerder is van mening dat het doormaken van onderhavig incident door eiser op zichzelf niet buitensporig is te noemen. Het risico om voor een wegrijdende auto opzij te moeten stappen is inherent aan de uitoefening van eisers functie.
3. Eiser voert in beroep aan –kort samengevat– dat tijdens het incident de bestuurder van de auto vol gas op hem zou zijn afgereden, waarbij hij opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen. Er is sprake van psychische klachten die zijn veroorzaakt door voornoemd geweldsincident. In dit verband is door eiser medische informatie overgelegd. Dit incident moet, volgens eiser, worden aangemerkt als een ongeval, waarbij dat ongeval verband houdt met de aard van de opgedragen werkzaamheden. Volgens eiser is de vraag of het incident een buitensporig karakter draagt in dit verband niet relevant. Ten slotte stelt eiser dat zijn ‘ongeval’ door verweerder had moeten worden aangemerkt als beroepsziekte.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Regeling arbeidsvoorwaarden van de gemeente Roermond wordt onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst verstaan:
Arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in: en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
-de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;
-in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht.
5. Over de feitelijke toedracht van het incident overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat partijen hierover van mening verschillen, waarbij eiser stelt dat de auto vol gas op hem afreed en dat hij opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen.
6. Voor wat betreft de snelheid van de auto overweegt de rechtbank dat eiser blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft verklaard dat hij het moeilijk vond om in te schatten hoe hard de personenauto reed. De bestuurder van de personenauto trok op vanuit stilstand nadat hij eerst twee meter achteruit was gereden. Hij zag dat de personenauto hem met toenemende snelheid naderde.
Blijkens de verklaring van eisers collega [naam collega] hoorde deze, toen de bestuurder naar voren wegreed, geen bovenmatig toerental van de motor.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de auto met vol gas op eiser is afgereden. Hierbij acht de rechtbank het wel aannemelijk dat de auto het trottoir moest oprijden en dat de auto enkele meters achteruit is gereden.
7. Over het ontwijken door eiser van de auto heeft eiser verklaard dat hij naar achteren is gesprongen. Collega [naam collega] heeft, blijkens het proces-verbaal verhoor getuige, verklaard dat eiser snel aan de kant moest springen. In zijn latere (ongedateerde) verklaring stelt [naam collega] dat eiser een sprongetje maakte om niet aangereden te worden.
De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser weg heeft moeten springen om de auto te ontwijken. Het feit dat in het bestreden besluit is vermeld dat eiser zich genoodzaakt zag ‘opzij te stappen’, betekent nog niet dat verweerder van onjuiste feiten is uitgegaan, aangezien dit een kwalificatie van de feiten betreft.
8. Over eisers stelling ter zitting dat het ook van belang is voor de zwaarte van het incident dat hij oogcontact had met de bestuurder van de auto, overweegt de rechtbank dat hieraan niet die waarde kan worden toegekend, omdat, wat daar ook van zij, dit slechts blijkt uit de door hem afgelegde verklaring.
9. Over de stelling van eiser dat de latere verklaring van [naam collega] zou zijn opgemaakt om ernst van het incident af te zwakken, overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat deze verklaring is opgemaakt met een ander doel dan het proces verbaal als getuige. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk, waarbij ook van belang is dat beide verklaringen (grotendeels) overeenstemmen.
10. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerders besluitvorming is gebaseerd op een juiste weergave van de feiten. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de aangifte van eiser tegen [naam collega] (valsheid in geschifte) door het OM is geseponeerd.
11. Over het zogenaamde buitensporigheidsvereiste overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:BU7194) geldt voor de toepassing van regelingen als de onderhavige allereerst dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is.
Gelet op, met name, de definitie van het begrip ‘beroepsziekte’ (zie overweging 3.1.1 van voormelde uitspraak) is de rechtbank van oordeel dat voornoemde jurisprudentie ook in dit geval van toepassing is, hetgeen de gemachtigde van eiser ter zitting ook heeft erkend.
12. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig incident, voor een ambtenaar werkzaam in de executieve dienst (BOA), niet als buitensporig kan worden gekwalificeerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat een BOA weliswaar anders wordt opgeleid dan een politieagent,
waarover in dit kader in de vaste jurisprudentie doorgaans wordt geoordeeld, maar dat eiser ruime ervaring had in deze functie en het omgaan met automobilisten deel uitmaakt van zijn werk als BOA. Eisers stelling dat hij een dergelijk incident niet eerder had meegemaakt maakt dat niet anders.
13. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan beantwoording van de vraag of de vereiste causaliteit in dit geval aanwezig is. In dit verband merkt de rechtbank ten overvloede wel op dat uit het rapport van Ergatis volgt dat er een directe relatie bestaat tussen het beschreven incident en het huidig ziektebeeld van eiser.

14.Het beroep is ongegrond.

15.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G. Klein (voorzitter), en mr. P.J.M. Bruijnzeels en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
w.g. E. Seylhouwer,
griffier
w.g. T.G. Klein,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 april 2016
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.