In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, had verzocht om inzage in stukken die verband hielden met een integriteitsonderzoek naar hem. De staatssecretaris van Financiën had de afwijzing van dit verzoek als niet-ontvankelijk verklaard, stellende dat de brief van 15 januari 2018 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde echter dat deze brief wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, omdat het een reactie was op het verzoek van de appellant om stukken te verstrekken. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om inzage gevolgen heeft voor de rechtspositie van de appellant, en dat er dus sprake is van procesbelang. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, met de opdracht aan de staatssecretaris om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant.