ECLI:NL:CRVB:2017:2346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en boeteoplegging
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een verzwegen gezamenlijke huishouding. Appellante ontving sinds 23 maart 2012 bijstand als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Tholen heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, omdat er vermoedens waren dat appellante samenwoonde met haar ex-vriend. Na onderzoek, waaronder een huisbezoek, concludeerde het college dat appellante en haar ex-vriend een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete die aan appellante was opgelegd, herzien.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellante en haar ex-vriend inderdaad een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de conclusie dat appellante niet langer recht had op bijstand als alleenstaande ouder. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de onterecht ontvangen bedragen. Daarnaast werd de opgelegde boete van € 630,- als evenredig beschouwd, ondanks de argumenten van appellante over haar persoonlijke omstandigheden. De Raad oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.