ECLI:NL:CRVB:2017:1204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant ontving vanaf 1 april 2011 een WW-uitkering, die per 1 juli 2013 werd beëindigd. Het Uwv ontdekte echter dat appellant van 1 mei 2012 tot en met 30 juni 2013 werkzaamheden had verricht bij [de B.V.], zonder dit te melden. Hierdoor was het Uwv genoodzaakt om de WW-uitkering te herzien en terug te vorderen. Appellant stelde dat hij het Uwv tijdig had geïnformeerd over zijn werkhervatting, maar het Uwv ontkende de ontvangst van deze informatie. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de intrekking van de uitkering en de oplegging van een boete van € 7.800,-. In hoger beroep handhaafde de Raad voor de Rechtspraak deze beslissing, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn verplichtingen was nagekomen. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht de uitkering had ingetrokken en de onverschuldigd betaalde bedragen had teruggevorderd. De opgelegde boete werd als evenredig beschouwd, gezien de ernst van de overtreding.