4.1.Vaststaat dat op appellant ten tijde van het instellen van beroep de schuldsaneringsregeling van toepassing was en dat deze nog niet is geëindigd. Hij heeft een bewindvoerder die, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is aangesteld op grond van Boek 1, titel 19, van het BW, maar op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft dan ook ten onrechte artikel 8:21 van de Awb van toepassing geacht. De rechtbank had dienen te beoordelen of appellant op grond van 8:22 van de Awb bevoegd was beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.
4.2.1.Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Awb zijn de artikelen 25, 27 en 31 van de Fw van overeenkomstige toepassing in geval van toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
4.2.2.Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Fw worden rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator ingesteld. Het tweede lid bepaalt dat, indien zij, door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling van de gefailleerde ten gevolge hebben, die veroordeling tegenover de failliete boedel geen rechtskracht heeft.
4.2.3.Artikel 27 van de Fw luidt als volgt:
“1. Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
2. Zo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
3. Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en de gefailleerde buiten het geding te doen stellen.”
4.2.4.Ingevolge artikel 287, derde lid, van de Fw houdt het vonnis waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard in de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
4.2.5.Ingevolge artikel 295, eerste lid, van de Fw omvat de boedel de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.
4.2.6.Artikel 299, eerste lid, van de Fw luidt als volgt:
”De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:
a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan;
b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst;
c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling in de nakoming van een vóór die uitspraak op de schuldenaar verkregen verbintenis;
d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde;
e. na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onvoldaan gebleven vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.”
4.2.7.Ingevolge artikel 313, eerste lid, van de Fw zijn de artikelen 25 en 27 van overeenkomstige toepassing in geval van schuldsanering.
4.3.1.Uit artikel 8:22, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 25, eerste lid, van de Fw volgt dat indien een besluit, kort gezegd, de (sanerings)boedel raakt van de betrokkene op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard (saniet), de bewindvoerder bevoegd is om beroep in te stellen tegen dat besluit. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7072. De saniet is daartoe dan niet zelfstandig bevoegd. 4.3.2.Indien de saniet desondanks toch zelf (hoger) beroep instelt tegen een besluit dat de saneringsboedel raakt, leidt dit niet zonder meer tot een niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep. Daartoe is vereist dat de wederpartij verzoekt om ontslag van instantie als bedoeld in artikel 27 van de Fw. Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 13 november 2007, ECLI:NL:CBB:2007:BB8366. Bij de beoordeling van een verzoek tot ontslag van instantie dient het belang van de verzoeker te worden afgewogen tegen het belang van de saniet bij het verkrijgen van een beslissing op het materiële geschil zoals dat door hem aan de rechter is voorgelegd. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5197. Ingeval het verzoek tot ontslag wordt gehonoreerd, volgt niet-ontvankelijkheidverklaring van het (hoger) beroep van de saniet. Vergelijk de uitspraak van 24 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4210. Indien van deze mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt of indien het ontslag niet wordt gehonoreerd, kan het geding tussen de saniet en de wederpartij worden voortgezet buiten bezwaar van de boedel. Vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van het CBb van 13 november 2007 en de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1186. 4.3.3.Indien het besluit geen betrekking heeft op de saneringsboedel, kan de saniet zelf (hoger) beroep instellen. Vergelijk de uitspraak van 1 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX7440.