ECLI:NL:HR:2007:BA5197
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontslag van de instantie in faillissementszaak
In deze zaak heeft [eiser] de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij een schadevergoeding vorderde. De rechtbank wees deze vordering af, waarna [eiser] in hoger beroep ging. Tijdens de procedure werd [eiser] in faillissement verklaard, wat leidde tot een schorsing van de zaak om de curator de gelegenheid te geven het geding over te nemen. De curator verscheen echter niet, wat resulteerde in een ontslag van de instantie door het hof. De Staat verzocht vervolgens om ontslag van de instantie, wat door [eiser] werd bestreden. De Hoge Raad moest beoordelen of de vordering van de Staat tot ontslag van de instantie terecht was. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de Staat moest worden afgewezen, omdat het belang van [eiser] bij een beslissing in cassatie zwaarder woog dan het belang van de Staat. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter niet verplicht is om een vordering tot ontslag van de instantie toe te wijzen en dat dit onder omstandigheden kan worden afgewezen. De Hoge Raad veroordeelde de Staat in de proceskosten van dit incident, die op € 868,07 werden begroot.