ECLI:NL:CRVB:2016:399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
13/2236 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatig loonsanctie besluit en berekeningsgrondslag WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een loonsanctie. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en kreeg te maken met een loonsanctie omdat zijn werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen had voldaan. De loonsanctie werd later bekort, wat appellant als onterecht beschouwde. Hij verzocht om schadevergoeding voor het verlies van loon. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv aansprakelijk was voor de schade die appellant had geleden door het onrechtmatig besluit van de loonsanctie. De Raad stelde vast dat appellant recht had op een aanvullende schadevergoeding, omdat het Uwv hem niet het volledige bedrag had toegekend waar hij recht op had. De Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv en kende appellant een schadevergoeding toe van € 1.576,97, bovenop de eerder toegekende schadevergoeding van € 2.349,31. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

13/2236 WIA
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland
van 19 maart 2013, 12/5066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
Het onderzoek is heropend om het Uwv in de gelegenheid te stellen om Suwinet te raadplegen in verband met de loongegevens van appellant in de periode van 24 december 2008 tot
19 januari 2009.
Bij brief van 22 april 2015 heeft het Uwv de gevraagde informatie verstrekt.
Appellant heeft daarop een reactie gegeven waarop het Uwv op zijn beurt heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 19 september 2008 heeft appellant een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het Uwv het tijdvak van 104 weken waarover appellant recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd tot 23 december 2009. Deze verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd, omdat het Uwv heeft geconcludeerd dat de werkgeefster van appellant niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Bij besluit van 8 december 2008 heeft het Uwv de loonsanctieperiode bekort tot 19 januari 2009, omdat de werkgeefster de tekortkoming in haar re-integratieverplichting heeft hersteld. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 april 2009 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 22 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8096, heeft de Raad - onder andere - het besluit van 15 april 2009 vernietigd op de grond dat het Uwv de eigen gedragslijn, zoals is geformuleerd in zijn interne circulaire 09C002 van 2 maart 2009, niet op juiste wijze heeft toegepast. Geoordeeld is dat niet staande kan worden gehouden dat de werkgeefster redelijkerwijs niet in staat was om het tweede spoor eerder te starten en dat daarom het Uwv ten onrechte de opgelegde loonsanctie heeft bekort.
1.3.
Naar aanleiding van de in 1.2 vermelde uitspraak heeft appellant bij brief van
7 maart 2012 het Uwv om schadevergoeding gevraagd vanwege het ten onrechte bekorten van de loonsanctie tot 19 januari 2009. Voor zover nu nog van belang heeft hij daartoe te kennen gegeven dat hij over het loonsanctiejaar aanspraak maakt op vergoeding van zijn volledige salaris met aftrek van wat hij in dat jaar aan uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft het Uwv appellant een schadevergoeding toegekend van € 2.349,31.
1.5.
Appellant heeft tegen het besluit van 29 maart 2012 bezwaar gemaakt. Met verwijzing naar Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is appellant van mening dat hij recht heeft op vergoeding van de gehele loonschade en niet slechts een deel daarvan.
1.6.
Bij besluit van 30 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft het Uwv onder meer zijn standpunt gehandhaafd dat de schadevergoeding als gevolg van loonderving zich beperkt tot 70% van het loon, althans tot het wettelijk minimumloon.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met verwijzing naar uitspraken van de Raad van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE9370 en ECLI:NL:CRVB:2008:BE9388, en van 19 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8146, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schadevergoeding bij loonderving zich beperkt tot 70% van het loon, althans tot het wettelijk minimumloon.
3. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten over de berekeningsgrondslag - 100% of 70% van het door de werkgeefster niet betaalde loon - voor de omvang van de aan het Uwv toe te rekenen schade gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2013.
4.2.
Niet in geschil is dat het Uwv aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 8 december 2008. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het burgerrechtelijke schadevergoedingsrecht (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4618). Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2010:BL0539) geldt als beginsel dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat uitgangspunt brengt mee dat de omvang van de schade in beginsel wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden.
4.3.
Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het BW, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:446 en van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4236). In de uitspraak van 9 december 2015 en in de uitspraak van dezelfde datum, bekend onder ECLI:NL:CRVB:2015:4248, heeft de Raad, in afwijking van zijn eerdere rechtspraak, nader uiteengezet langs welke lijn verzoeken om vergoeding van schade ten gevolge van ten onrechte (niet) opgelegde of gehandhaafde loonsancties moeten worden beoordeeld. Voor zover hier van belang is daarbij overwogen dat sprake is van een rechtstreeks verband met de opgelegde loonsanctie voor zover het gaat om betalingen waartoe de werkgever uit hoofde van de arbeidsovereenkomst gedurende het derde ziektejaar verplicht was.
4.4.
Ter zitting is vastgesteld dat door het Uwv loonschade over de periode van
19 januari 2009 tot 23 december 2009 aan appellant moet worden vergoed.
4.5.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst van appellant met werkgeefster van 1 november 1998 is bepaald dat bij ziekte van de werknemer het volledige loon zal worden doorbetaald. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het bepaalde in artikel 4 ook betrekking heeft op het derde ziektejaar. Wanneer de loonsanctie niet ten onrechte was bekort, had appellant over de periode van 19 januari 2009 tot 23 december 2009 zijn volledige loon doorbetaald gekregen. Daarvan uitgaande en nu vaststaat dat appellant over genoemde periode een
WW-uitkering heeft ontvangen ter hoogte van eerst 75% (gedurende de eerste twee maanden) en daarna 70% van zijn volledige loon, bedraagt de door appellant over die periode geleden schade 25% onderscheidenlijk 30% van zijn volledige loon. Uit de brief van het Uwv van
22 april 2015 en de daarbij gevoegde berekening volgt dat appellant over de periode van
19 januari 2009 tot 23 december 2009 bij het doorlopen van de loonsanctie een bedrag van
€ 7.124,33 bruto meer aan loon zou hebben ontvangen dan hij over diezelfde periode aan uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft berekend dat het brutobedrag van € 7.124,33 overeenkomt met een nettobedrag van € 3.926,28. De reactie die appellant op de brief van het Uwv van 22 april 2015 heeft gegeven, roept geen twijfel aan de juistheid van de berekening van het Uwv op. Met het Uwv wordt ervan uitgegaan dat de loonschade die appellant als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit heeft geleden € 3.926,28 bedraagt.
5. Aangezien het Uwv aan appellant een schadebedrag heeft toegekend van € 2.349,31 kan het bestreden besluit niet in stand blijven en moet het worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en bepalen dat aan appellant een aanvullende schadevergoeding wordt toegekend van € 1.576,97.
6. Appellant heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente. Het niet nader toegelichte verzoek van appellant wordt zo begrepen dat hij verzoekt om vergoeding van wettelijke rente over het bedrag dat het Uwv heeft nagelaten hem bij het besluit van 29 maart 2012 aan schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek zal worden toegewezen. Omdat het bedrag van
€ 1.576,97 is samengesteld uit maandelijks onbetaald gebleven bedragen, kan voor de berekening van de wettelijke rente worden verwezen naar de uitspraak van de Raad van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, te weten de reiskosten van appellant voor het bijwonen van de zitting zowel in beroep als in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op totaal € 16,26.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 augustus 2012;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade aan appellant zoals onder 5 en 6 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 16,26;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NK