4.5.In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst van appellant met werkgeefster van 1 november 1998 is bepaald dat bij ziekte van de werknemer het volledige loon zal worden doorbetaald. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het bepaalde in artikel 4 ook betrekking heeft op het derde ziektejaar. Wanneer de loonsanctie niet ten onrechte was bekort, had appellant over de periode van 19 januari 2009 tot 23 december 2009 zijn volledige loon doorbetaald gekregen. Daarvan uitgaande en nu vaststaat dat appellant over genoemde periode een
WW-uitkering heeft ontvangen ter hoogte van eerst 75% (gedurende de eerste twee maanden) en daarna 70% van zijn volledige loon, bedraagt de door appellant over die periode geleden schade 25% onderscheidenlijk 30% van zijn volledige loon. Uit de brief van het Uwv van
22 april 2015 en de daarbij gevoegde berekening volgt dat appellant over de periode van
19 januari 2009 tot 23 december 2009 bij het doorlopen van de loonsanctie een bedrag van
€ 7.124,33 bruto meer aan loon zou hebben ontvangen dan hij over diezelfde periode aan uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft berekend dat het brutobedrag van € 7.124,33 overeenkomt met een nettobedrag van € 3.926,28. De reactie die appellant op de brief van het Uwv van 22 april 2015 heeft gegeven, roept geen twijfel aan de juistheid van de berekening van het Uwv op. Met het Uwv wordt ervan uitgegaan dat de loonschade die appellant als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit heeft geleden € 3.926,28 bedraagt.
5. Aangezien het Uwv aan appellant een schadebedrag heeft toegekend van € 2.349,31 kan het bestreden besluit niet in stand blijven en moet het worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en bepalen dat aan appellant een aanvullende schadevergoeding wordt toegekend van € 1.576,97.
6. Appellant heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente. Het niet nader toegelichte verzoek van appellant wordt zo begrepen dat hij verzoekt om vergoeding van wettelijke rente over het bedrag dat het Uwv heeft nagelaten hem bij het besluit van 29 maart 2012 aan schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek zal worden toegewezen. Omdat het bedrag van
€ 1.576,97 is samengesteld uit maandelijks onbetaald gebleven bedragen, kan voor de berekening van de wettelijke rente worden verwezen naar de uitspraak van de Raad van
7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, te weten de reiskosten van appellant voor het bijwonen van de zitting zowel in beroep als in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op totaal € 16,26.