In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitsluiting van de verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van betrokkene, die de echtgenote is van een diplomatiek ambtenaar. De Raad oordeelde dat de uitsluiting van de verzekering op basis van artikel 11 van KB 164 niet in strijd is met het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. De Raad benadrukte dat de uitsluiting is bedoeld om samenloop van Nederlandse en buitenlandse regelingen te voorkomen en dat diplomatiek personeel en hun gezinsleden terug moeten kunnen vallen op de sociale bescherming van hun eigen mogendheid. De Raad oordeelde dat het niet toekennen van het sociaal voordeel aan betrokkene een passende en evenredige maatregel is, gezien de aard van het dienstverband van haar echtgenoot en de daaraan gekoppelde voorrechten en immuniteiten. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de rechtbank, die het beroep van betrokkene gegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht, en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond voor de periode waarin zij niet verzekerd was voor de AOW. De Raad oordeelde dat de uitsluiting van de verzekering niet in strijd is met het Europees recht en dat er geen sprake is van discriminatie, aangezien de regeling is gebaseerd op objectieve criteria.