Uitspraak
OVERWEGINGEN
Mate van verwijtbaarheid
Hoogte van de boete
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de intrekking van haar bijstandsuitkering en de opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenverplichting heeft bevestigd. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in de periode van 16 januari 2013 tot 4 maart 2013 geen melding gemaakt van haar woonsituatie, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering. De rechtbank heeft de boete die door het college was opgelegd, verlaagd, maar appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in de relevante periode niet op het uitkeringsadres woonde en dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad heeft de hoogte van de boete vastgesteld op € 640,-, waarbij rekening is gehouden met de mate van verwijtbaarheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak is gedaan op 11 januari 2016.