ECLI:NL:CRVB:2020:1826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van studiefinanciering na huisbezoek door bevoegde controleurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd geconfronteerd met een herziening van zijn studiefinanciering en een terugvordering van te veel ontvangen bedragen. Dit volgde na een huisbezoek door controleurs die in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek deden naar de woonsituatie van de appellant. De bevindingen van het huisbezoek gaven aanleiding tot de conclusie dat de appellant niet woonachtig was op het BRP-adres, wat leidde tot de herziening van de studiefinanciering en de oplegging van een bestuurlijke boete.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek uit te voeren en dat de bevindingen rechtmatig waren verkregen. De appellant voerde aan dat de controleurs niet bevoegd waren en dat hij wel degelijk op het BRP-adres woonde, maar de Raad oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de minister bevoegd was om de studiefinanciering te herzien en de boete op te leggen, en dat er geen aanleiding was om de boete te matigen of de hardheidsclausule toe te passen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde, moest worden bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op het BRP-adres woonde en dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek uit te voeren. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier.