ECLI:NL:CRVB:2015:3226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
14/6400 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om doorstroming naar senior GGP en beoordeling van geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam was als hoofdagent bij de voormalige regiopolitie en verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op basis van een negatief advies over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de korpschef onterecht tot een negatief oordeel is gekomen. De Raad oordeelt dat de eerdere beoordelingen van appellant, die positief waren, niet in overeenstemming zijn met het latere negatieve advies. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waardoor de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

14/6400 AW
Datum uitspraak: 24 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 oktober 2014, 14/4745 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/508 AW, 15/1184 AW en
15/1197 AW, plaatsgevonden op 2 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk, J. de Vries,
G.M. Barkel en K.G. IJmker-Poelman. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als hoofdagent basispolitiezorg, generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige regiopolitie [regio] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf
1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming.
1.4.
Op 4 oktober 2012 heeft appellant verzocht om doorstroming in de functie van senior GGP, schaal 8.
1.5.
Naar aanleiding van het verzoek om doorstroming is over de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012 een beoordeling vastgesteld met als conclusie dat appellant boven de norm functioneert. Hiernaast is een negatief advies uitgebracht over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP.
1.6.
Bij besluit van 6 december 2013 heeft de korpschef afwijzend op het verzoek om doorstroming beslist. Daarbij is het advies over de verwachte geschiktheid gevolgd.
1.7. Bij besluit van 29 april 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de korpschef ter zitting van de Raad desgevraagd heeft verklaard dat pas bij het besluit van 6 december 2013 definitief is beslist over de vraag of appellant voldoet aan het onder 1.3 voor doorstroming vermelde vereiste van verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Dit besluit behelst aldus het negatieve oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP alsmede de op dat oordeel gebaseerde afwijzing van het verzoek om doorstroming.
3.2.
Appellant heeft onder meer gesteld dat de korpschef een onredelijke invulling heeft gegeven aan het begrip verwachte geschiktheid en dat, gelet op de inhoud van eerdere afwijzingsbrieven alsmede een eerder afgegeven geschiktheidsverklaring, ten onrechte is geoordeeld dat hij de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP niet heeft.
3.3.
De invulling van het begrip verwachte geschiktheid heeft binnen de regiopolitie Twente plaatsgevonden door een beoordeling van twee elementen, coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid, zoals genoemd in de functie-eisen van senior GGP. De betrokkene hoeft daaraan nog niet volledig te voldoen, maar moet daaraan wel in potentie voldoen. Om dat te kunnen beoordelen wordt in doorgaand gedrag en handelingen/activiteiten op alle facetten van het basispolitiewerk verwacht dat de betrokkene ten aanzien van deze elementen het nodige heeft laten zien aan zijn leidinggevende. De Raad is van oordeel dat met deze wijze van beoordeling binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling wordt gebleven.
3.4.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de korpschef in het geval van appellant in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP heeft kunnen komen. Met appellant beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Appellant heeft in 2011 en 2012 drie keer gesolliciteerd naar de functie van senior GGP. In alle drie de afwijzingsbrieven van onderscheidenlijk 16 juni 2011, 12 oktober 2011 en 28 maart 2012 heeft de toenmalige korpsbeheerder, onder verwijzing naar het oordeel van de selectiecommissie, aan appellant te kennen gegeven dat hij geschikt is voor de functie, maar dat hij niet de meest geschikte kandidaat was en dat daarom de procedure niet met hem wordt voortgezet. In de tweede helft van 2011 heeft de leidinggevende van appellant (dV) in het kader van een sollicitatie van appellant naar de functie van wijkagent (senior GGP) ten behoeve van de selectiecommissie een geschiktheidsverklaring opgesteld. In die verklaring komt dV - onder meer onder verwijzing naar het positieve oordeel van de selectiecommissie van juni 2011 over de geschiktheid van appellant - tot de conclusie dat voor de teamleiding aanleiding bestaat het functioneren in zijn huidige functie van appellant als ruim voldoende/goed te beoordelen en het vertrouwen uit te spreken in een toekomstig uitoefenen van de functie van wijkagent. Met de in deze brieven en geschiktheidsverklaring vervatte oordelen over de geschiktheid van appellant, die alle zijn gegeven in de beoordelingsperiode (1 november 2010 tot en met 31 december 2012), is naar het oordeel van de Raad het advies van dV van 2013 en de daarop gebaseerde beslissing van de korpschef niet te rijmen. Het enkele feit dat deze oordelen niet zijn gegeven in het kader van het loopbaanbeleid maar in het kader van reguliere sollicitaties, doet aan de waarde van deze oordelen, die aan helderheid niets te wensen over laten, niet af. De stelling van dV ter zitting van de Raad dat hij appellant in de tijd van zijn geschiktheidsverklaring geschikter vond dan later, leidt evenmin tot een ander oordeel. Op geen enkele wijze blijkt immers uit de stukken dat appellant na maart 2012, toen hij voor de derde maal geschikt werd geacht voor de functie van senior GGP, een ontwikkeling heeft doorgemaakt die het oordeel rechtvaardigt dat niet langer van geschiktheid en zelfs niet meer van een verwachte geschiktheid kan worden gesproken.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De korpschef zal, met inachtneming van het oordeel dat ten aanzien van appellant moet worden uitgegaan van een verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP, een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4. Tot slot bestaat aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 april 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat beroep tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 411,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
M.C.D. Embregts, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD