ECLI:NL:CRVB:2016:2764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-4694 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering van een ambtenaar binnen de politie op basis van geschiktheidseisen en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een ambtenaar die bevordering naar de functie van senior GGP had aangevraagd. De appellante, werkzaam bij de politie, had verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid, maar haar verzoek werd afgewezen omdat zij niet beschikte over een positief advies met betrekking tot haar verwachte geschiktheid voor de functie. De korpschef had de afwijzing gebaseerd op een beoordeling die aangaf dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor bevordering, ondanks dat haar functioneren als boven de norm was beoordeeld.

De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel, beoordeeld. Appellante stelde dat zij onterecht niet was bevorderd, terwijl een collega met vergelijkbare werkzaamheden dat wel was. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen en dat de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsvoering had gehandeld. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de geschiktheid van appellante niet alleen op haar ruiterwerkzaamheden had moeten zijn gebaseerd, maar ook op andere relevante aspecten van haar functioneren.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, in stand bleef. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/4694 AW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
22 mei 2015, 15/123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk en H.T. van Haarlem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio 1] in de functie van medewerker Basispolitiezorg (ook wel generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) genoemd) met ruiterwerkzaamheden als taakaccent. Zij is per 1 januari 2010 gedetacheerd naar de unit [unit] binnen de voormalige politieregio [regio 2] , thans de Eenheid [eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of functie. Voor de doorstroming (bevordering) van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm. Het loopbaanbeleid voor bevordering van generalist GGP naar senior GGP is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
In april 2013 zijn door de CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. Hierin is, voor zover hier van belang, bepaald dat beoordelingen betrekking hebben op het daadwerkelijk functioneren in de GGP en dat de geschiktheid ontwikkelpunten kan bevatten. De korpschef heeft het loopbaanbeleid en de nadere uitvoeringafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.4.
Appellante heeft op 4 december 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Op 22 juli 2013 is het functioneren van appellante over de periode van
1 november 2010 tot en met 31 december 2012 beoordeeld als boven de norm. Op dezelfde datum heeft de leidinggevende van appellante geadviseerd dat appellante niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. De beoordeling is op 8 augustus 2013 door het bevoegd gezag vastgesteld.
1.5.
Na daartoe het voornemen kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 17 december 2013 het verzoek om bevordering afgewezen op de grond dat appellante niet beschikt over een positief advies ten aanzien van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
1.6.
Bij besluit van 5 december 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar, onder handhaving van het besluit van 17 december 2013, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft op de hierna te bespreken gronden de aangevallen uitspraak bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Appellante betoogt dat het advies over haar verwachte geschiktheid ten onrechte is gebaseerd op het verrichten van coördinatie- en mentorwerkzaamheden tijdens reguliere politiewerkzaamheden als generalist GGP. Dit advies had moeten worden gebaseerd op haar ruiterwerkzaamheden, die zij uitstekend heeft verricht.
4.1.2.
Dit betoog slaagt niet. Het gaat erom of appellante op alle facetten van het basispolitiewerk ten aanzien van de elementen coördinatie- en mentorwerkzaamheden in doorgaand gedrag het nodige heeft laten zien aan haar leidinggevende. Met verwijzing naar de uitspraak van 24 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3226) is de korpschef met deze invulling binnen de grenzen van een redelijke beleidstoepassing gebleven. De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit beleidskader niet mede geschikt kan zijn voor de bereden politie. Dat appellante tijdens de beoordelingsperiode niet de mogelijkheid heeft gevraagd of gekregen om in projecten en/of stages te laten zien dat zij over coördinerende- en mentorvaardigheden beschikt, omdat zij in die periode fulltime ruiterwerkzaamheden verrichtte, maakt niet dat de leidinggevende zijn advies over appellantes verwachte geschiktheid alleen op die werkzaamheden had dienen te baseren. Ter zitting heeft de korpschef verklaard dat appellante zich in haar ruiterwerkzaamheden heeft bekwaamd en naar een hoger niveau heeft toegewerkt, maar dat dit niet het niveau van een senior GGP is geweest.
4.2.1.
Voorts betoogt appellante dat zij over de verwachte geschiktheid beschikt, omdat uit de personeelsschouw van april 2013 volgt dat zij in staat wordt geacht een hogere functie te bekleden. Dat appellante tijdens de beoordelingsperiode als enige de paardrijd-instructeurscursus heeft mogen volgen, onderstreept dit.
4.2.2.
Ook dit betoog slaagt niet. De beoordelingsperiode ten aanzien van de verwachte geschiktheid loopt tot en met 31 december 2012, tevens de einddatum van het loopbaanbeleid. De personeelsschouw geeft een beeld van het functioneren van appellante van na de beoordelingsperiode. Ook al zou dat anders zijn geweest, uit de personeelsschouw volgt nog niet dat appellante wel over de verwachte geschiktheid voor senior GGP beschikt, nu deze vermeldt dat verticale groei naar een andere functie (dat kan ook een andere functie dan senior GGP zijn) mogelijk is in twee tot drie jaar en appellante dus, zoals de korpschef aanvoert, nog tijd nodig heeft.
4.3.1.
Appellante heeft zich tot slot beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Collega M, die net als appellante uitsluitend ruiterwerkzaamheden heeft verricht, is wel bevorderd.
4.3.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellante heeft niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. Uit de door appellante verstrekte beoordeling van collega M blijkt dat in ieder geval niet. Bovendien was collega M, hoewel feitelijk werkzaam op dezelfde standplaats als appellante, formeel aangesteld bij een ander korps dan dat van appellante.
4.4.
Uit 4.1.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het bestreden besluit in rechte standhoudt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.S. Spek

HD