ECLI:NL:CRVB:2016:656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15-3089 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid voor de functie van senior GGP en afwijzing verzoek om bevordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP door de korpschef van politie. Appellante, die sinds 1 november 2003 werkzaam is bij de politie, heeft in 2012 verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellante niet over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP zou beschikken. De rechtbank Overijssel heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 februari 2016 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, A. Nijboer, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. M. Dijk en A.H.H. Veurink. De Raad heeft overwogen dat de beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de functie van senior GGP door het managementteam van de korpschef voldoende gemotiveerd is. De Raad concludeert dat appellante niet de verwachte geschiktheid heeft aangetoond, ondanks haar eerdere geschiktheid voor de functie van wijkagent.

De Raad bevestigt de afwijzing van het verzoek om bevordering en oordeelt dat de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. De Raad ziet geen aanleiding om het advies van het managementteam te betwisten, aangezien appellante niet heeft aangetoond dat zij over de vereiste coördinerende en coachende vaardigheden beschikt die bij de functie van senior GGP horen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3089 AW
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 maart 2015, 14/2252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A. Nijboer hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door Nijboer. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk en A.H.H. Veurink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 1 november 2003 aangesteld bij de voormalige politieregio [regio] , thans de eenheid [eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de Gebiedsgebonden Politie (GGP) naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP
(schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
De invulling van het begrip ‘verwachte geschiktheid’ heeft binnen de voormalige politieregio [regio] plaatsgevonden door een beoordeling van de twee elementen coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid, zoals genoemd in de functie-eisen van een senior GGP. De betrokkene hoeft daaraan nog niet volledig te voldoen, maar moet daaraan wel in potentie voldoen. Om dat te kunnen beoordelen wordt in doorgaand gedrag en handelingen/activiteiten op alle facetten van het basispolitiewerk verwacht dat betrokkene ten aanzien van deze elementen het nodige heeft laten zien.
1.4.
Op 28 november 2012 heeft appellante verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Naar aanleiding van dit verzoek is een beoordeling opgemaakt van het functioneren van appellante over de periode 1 november 2010 tot en met 31 december 2012 met als eindoordeel ‘goed’. Deze beoordeling is bij besluit van 10 april 2013 door het bevoegd gezag vastgesteld en bij beslissing op bezwaar van 12 december 2013 gehandhaafd.
1.5.
Bij besluit van 20 maart 2014 is het verzoek om bevordering overeenkomstig het voornemen daartoe, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, afgewezen op de grond dat zij niet beschikt over een positief advies ten aanzien van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
1.6.
Bij besluit van 24 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellante in het kader van een sollicitatie in het voorjaar van 2012 door een selectiecommissie geschikt is bevonden voor de functie van wijkagent niet betekent dat zij verwacht geschikt is voor de functie van senior GGP. Niet gebleken is dat appellante buiten haar tot haar taakaccent als Coördinator Horecadiensten behorende coördinerende werkzaamheden, die onderdeel uitmaken van haar huidige functie, op meer dan incidentele basis coördinerende werkzaamheden heeft verricht. De coaching die appellante als praktijkcoach heeft verricht en waarbij zij als hoofdcoach aanspreekpunt was voor de portefeuillehouder, is een ander soort coaching dan die behoort bij de seniorfunctie.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij gelet op de vlootschouw uit 2011, haar geschiktheid voor de functie van wijkagent en haar beoordeling boven de norm beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Dit volgt ook uit haar werkzaamheden als horecacoördinator en studentencoach. De afwijzing van het verzoek om bevordering ontbeert daarom een deugdelijke motivering en is zonder deugdelijke belangenafweging tot stand gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellante, desgevraagd en met verwijzing naar de uitspraak van
24 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3226), verklaard niet (langer) te betwisten dat de korpschef met de onder 1.3 vermelde wijze van invulling van het begrip verwachte geschiktheid binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven, zodat van deze criteria zal worden uitgegaan.
4.2.
De leidinggevende van appellante, V, heeft op 9 april 2013 op het formulier Verwachte Geschiktheid verklaard dat appellante niet de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van senior GGP. Dit oordeel wordt gedragen door het hele managementteam (MT). In de toelichting is onder meer opgenomen dat appellante gedurende de beoordelingsperiode niet zelfstandig projecten heeft opgezet waarbij zij een coördinerende rol vervulde. Daarnaast heeft appellante qua coach/mentorschap niet laten zien dat zij stelling durft te nemen in een groep en dat zij opbouwend kritisch durft te zijn naar collega’s en positief voorbeeldgedrag laat zien. Belangrijk is dat zij leert teleurstellingen om te buigen naar positief (voorbeeld)gedrag en ervaart dat zij daardoor ook een positieve invloed op anderen kan uitoefenen. De Raad ziet geen grond voor de conclusie dat dit advies op onvoldoende gronden berust en de korpschef op basis hiervan niet in redelijkheid tot een negatief oordeel heeft kunnen komen over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het coördineren binnen het taakaccent Horeca en het coachen van studenten door appellante niet op één lijn zijn te stellen met het coördinatievermogen en het coach/mentorschap behorend bij de werkzaamheden van een senior GGP. Dat appellante een collega één-op-één heeft gecoacht, zoals blijkt uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van H, leidt niet tot een ander oordeel, nu het coach/mentorschap betrekking moet hebben op de hele groep waarvan een betrokkene deel uitmaakt.
4.3.
Het feit dat appellante naar aanleiding van een sollicitatie voor de functie van wijkagent (schaal 8) geschikt is bevonden, is ontoereikend voor de conclusie dat zij beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. In de brief van de selectiecommissie van 28 maart 2012 staat dat appellante een geschikte kandidaat is voor de functie van wijkagent, zij het dat de keuze is uitgegaan naar een andere meer geschikte kandidaat. Dit oordeel van de selectiecommissie, dat op zich aan helderheid niets te wensen over laat, doet echter geen afbreuk aan het negatieve advies over de verwachte geschiktheid dat ziet op de gehele beoordelingsperiode. Ter zitting van de Raad heeft V hierover verklaard dat appellante in 2011 een ‘high potential’ was - wat onder meer bleek uit de vlootschouw uit 2011, die ‘goed’ was - en dat zij op basis daarvan appellantes sollicitatie in februari 2012 naar de functie van wijkagent heeft ondersteund. Vervolgens heeft in de periode daarna een aantal incidenten plaatsgevonden waarbij appellante gedrag heeft vertoond dat volgens het MT niet seniorwaardig was, waaronder het uiten van haar teleurstelling over de afwijzing voor de functie van wijkagent en over de communicatie over het afstoten van haar taken als jeugdagent. Daardoor was vanaf maart 2012 tijdelijk sprake van een terugval in het functioneren. Dat blijkt ook uit de vlootschouw van november 2012, die ‘voldoende’ was.
4.4.
Gelet op wat in 4.3 is overwogen, volgt de Raad appellante niet in haar betoog dat de afwijzing van het verzoek om bevordering onvoldoende is gemotiveerd en in tegenspraak is met de vlootschouw uit 2011. Evenmin is het advies over de verwachte geschiktheid strijdig met de beoordeling waarin onder meer als ontwikkelpunt is opgenomen dat appellante meer op de voorgrond kan treden en meer als kartrekker kan fungeren. Hoewel ontwikkelpunten gelet op grond van de nadere uitvoeringsafspraken van april 2013 niet aan bevordering in de weg hoeven te staan, heeft appellante ten aanzien van de onder 1.3 vermelde elementen over de gehele beoordelingsperiode, in aanmerking genomen dat daarin in het laatste jaar een terugval heeft plaatsgevonden, ten tijde van het opstellen van het advies over de verwachte geschiktheid net te weinig laten zien om tot een positief advies te komen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek om bevordering standhoudt. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 februari 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD