Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
nemen van een besluit op de aanvraag van 26 januari 2013;
€ 1.260,-;
van in totaal € 162,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellanten, een moeder en haar kind, hebben op 26 januari 2013 een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Ze vroegen om maatschappelijke opvang omdat ze dreigden op straat te komen staan. De moeder en haar kind verbleven op dat moment bij de grootmoeder van het kind, maar deze had hen laten weten dat ze moesten vertrekken. De bijstandsuitkering van de moeder was onvoldoende om in hun onderdak te voorzien.
Na het indienen van de aanvraag hebben appellanten het college in gebreke gesteld omdat er niet tijdig op hun aanvraag was beslist. Op 20 februari 2013 hebben zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond, omdat de redelijke termijn om op de aanvraag te beslissen nog niet was verstreken. Appellanten zijn het hier niet mee eens en stellen dat de redelijke termijn wel was verstreken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de situatie van appellanten dermate spoedeisend was dat de redelijke termijn om op de aanvraag te beslissen was verstreken. De Raad vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,- en wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.960,-. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.