ECLI:NL:CRVB:2017:3464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
17/5274 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit door de Kroon

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J.G. Dudink, op 25 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Kroon voorafgaand aan zijn beroep in gebreke heeft gesteld. Dit is een vereiste volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen grond is om te oordelen dat het redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd om de Kroon in gebreke te stellen. Hierdoor werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen verdere inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvond. Tevens werd er geen plaats gevonden voor het verbinden van een dwangsom aan deze uitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan een verzet open binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

17/5274 MAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie (Kroon)
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.G. Dudink, advocaat, op 25 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar in verband met de hierna genoemde uitspraak van de Raad.
De Kroon heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 23 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1152, heeft de Raad, voor zover thans van belang, het volgende beslist. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:423, is vernietigd voor zover het (rechtstreeks) beroep tegen het koninklijk besluit van 22 september 2015, waarbij aan appellant met ingang van 14 september 2015 ontslag is verleend wegens wangedrag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, ongegrond is verklaard. De Kroon is opgedragen een beslissing te nemen op het bezwaar van appellant tegen dat besluit en daarbij is, met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, is voor het overige bevestigd. Verder blijkt uit de uitspraak van de Raad dat partijen ter zitting afspraken hebben gemaakt en overeenstemming hebben bereikt over het onderdeel van het hoger beroep dat betrekking heeft op de nabetaling van het salaris over de periode van 1 april 2014 tot 1 april 2015. Vanwege die overeenstemming heeft de Raad overwogen dat de op de nabetaling gerichte beroepsgronden geen bespreking meer behoeven.
2.1.
Appellant heeft verzocht om zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar gegrond te verklaren en de Kroon te gelasten uitvoering te geven aan de uitspraak van de Raad, onder oplegging van een dwangsom voor iedere dag dat geen uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak dan wel de wedde niet wordt uitbetaald. Onder verwijzing naar een aantal e-mails heeft appellant betoogd dat hij de Kroon in gebreke heeft gesteld om ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het koninklijk besluit van 22 september 2015.
2.2.
De Kroon heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant voorafgaand aan het indienen van het beroepschrift op 25 juli 2017 niet in gebreke is gesteld.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Artikel 6:12, eerste tot en met derde lid, van de Awb luidt als volgt:
“1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.”
3.2.
In zijn uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1871, heeft de Raad geoordeeld dat bij het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gelet op
artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, aan de beide daar genoemde voorwaarden dient te zijn voldaan. Is ten tijde van het indienen van het beroep het bestuursorgaan niet in gebreke tijdig een besluit te nemen dan is het beroep te vroeg ingesteld en daarmee niet-ontvankelijk. Is een bestuursorgaan niet in gebreke gesteld, terwijl dit redelijkerwijs wel van de belanghebbende kan worden gevergd, dan is het beroep eveneens te vroeg ingesteld en daarmee
niet-ontvankelijk.
3.3.
De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat hij de Kroon in gebreke heeft gesteld ten aanzien van de ingevolge de uitspraak van de Raad te nemen beslissing op bezwaar. De door appellant overgelegde e-mails die namens hem aan de gemachtigde van de Kroon zijn verzonden - het betreft e-mails van 20 april 2017, 8 mei 2017, 8 juni 2017 en twee van 9 juni 2017 - hebben betrekking op de nabetaling van het salaris over de periode van 1 april 2014 tot 1 april 2015, maar zien niet op de ingevolge de uitspraak van de Raad te nemen beslissing op bezwaar tegen het ontslagbesluit van 22 september 2015. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Kroon voorafgaand aan zijn beroep in gebreke heeft gesteld en er geen grond is om te oordelen dat dit redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist. Dit brengt tevens mee dat er voor het verbinden van een dwangsom aan deze uitspraak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb geen plaats is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

HD