ECLI:NL:RBDHA:2020:9582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
SGR 20/6026, SGR 20/6027, SGR 20/6028, SGR 20/6030, SGR 20/6032, SGR 20/6041, SGR 20/6042, SGR 20/6043 en SGR 20/6055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van beschikkingen over dwangsommen en bijzondere bijstand

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/6026, SGR 20/6027, SGR 20/6028, SGR 20/6030, SGR 20/6032, SGR 20/6041, SGR 20/6042, SGR 20/6043 en SGR 20/6055. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig door verweerder, het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), nemen van beschikkingen met betrekking tot de verschuldigdheid en hoogte van dwangsommen. De rechtbank overweegt dat eiser verweerder niet in gebreke heeft gesteld, waardoor de beroepen prematuur zijn en kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank kan in deze beroepen niet oordelen over het niet tijdig nemen van beschikkingen, aangezien zij al eerder heeft beslist op de beroepen tegen het uitblijven van besluiten op de aanvragen voor bijzondere bijstand. Deze eerdere beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt gaan worden. Hierdoor is de rechtbank niet bevoegd om te beslissen over de vraag of verweerder dwangsommen heeft verbeurd als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvragen voor bijzondere bijstand. De rechtbank merkt op dat de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omtrent ingebrekestelling niet zijn nageleefd, wat bijdraagt aan de prematuriteit van de beroepen. De rechtbank verklaart de beroepen in alle zaken niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6026, SGR 20/6027, SGR 20/6028, SGR 20/6030, SGR 20/6032, SGR 20/6041, SGR 20/6042, SGR 20/6043, SGR 20/6055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig door verweerder nemen van beschikkingen met een beslissing over de verschuldigdheid en de hoogte van dwangsommen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis genomen te hebben van het beroepschrift ziet de rechtbank in deze procedures aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eiser heeft deze beroepen tegen het niet tijdig door verweerder nemen van beschikkingen met een beslissing over de verschuldigdheid en de hoogte van dwangsommen ingesteld zonder verweerder eerst een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb toe te zenden. Het in gebreke stellen van een bestuursorgaan is een wettelijk vereiste om de insteller van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit te kunnen ontvangen. Een ingebrekestelling is alleen dan niet nodig als redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Dit volgt uit artikel 6:12, derde lid, van de Awb. Uit de toelichting bij artikel 6:12, derde lid, van de Awb is af te leiden dat de bepaling dat de ingebrekestelling achterwege kan blijven, bedoeld is voor situaties dat de zaak zozeer spoedeisend is dat een ingebrekestelling niet kan worden afgewacht (Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3). [1] De Centrale Raad van Beroep heeft daaraan toegevoegd dat een redelijke uitleg van artikel 6:12, derde lid, van de Awb meebrengt dat evenmin sprake is van een prematuur beroep in het geval na de indiening van een ingebrekestelling de omstandigheden zodanig wijzigen dat van een aanvrager niet (meer) kan worden gevergd dat hij de resterende termijn van de ingebrekestelling afwacht alvorens hij beroep zou kunnen instellen. Deze uitzonderingssituaties doen zich hier niet voor. De beroepen zijn in zoverre prematuur en dus kennelijk niet-ontvankelijk.
3. De rechtbank overweegt voorts dat zij in deze beroepen niet kan oordelen over het niet tijdig door verweerder nemen van beschikkingen met een beslissing over de verschuldigdheid en de hoogte van dwangsommen. Op de beroepen tegen het uitblijven van besluiten op de daaraan voorafgaande aanvragen bijzondere bijstand heeft de rechtbank namelijk al beslist. [2] Die beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt gaan worden. Daaruit volgt dat de rechtbank niet bevoegd is om te beslissen op de door eiser nu - separaat - aan de rechtbank voorgelegde vraag of verweerder dwangsommen heeft verbeurd als gevolg van niet tijdig beslissen op eisers aanvragen bijzondere bijstand. Uit artikel 8:55c van de Awb volgt immers dat de rechtbank de bevoegdheid om de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom vast te stellen uitsluitend heeft in die gevallen dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen (hier: om bijzondere bijstand) gegrond wordt verklaard. Overigens heeft de rechtbank dat ook al in haar in voetnoot 2 genoemde uitspraak overwogen, waar zij heeft geoordeeld dat eiser door de niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen tegen het niet tijdig beslissen geen oordeel meer kan verkrijgen over de vraag of verweerder als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het in de uitspraak van de vreemdelingenkamer, zittingsplaats Haarlem, waar eiser in zijn beroepschrift naar heeft verwezen (ECLI:NL:RBDHA:2020:8765), ging om een kennelijk gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag (in dat geval: om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd), zoals blijkt uit overweging 7 van die uitspraak, en niet om een niet-ontvankelijkverklaring. Eisers beroep op die uitspraak gaat dus niet op.
4. Eiser is in de hier voorliggende zaken vrijgesteld van de heffing van griffierechten. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

In alle zaken
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.CRvB 27 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1871
2.Zie de uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8481, in de zaaknummers SGR 20/730, SGR 20/732, SGR 20/734, SGR 20/736, SGR 20/739, SGR 20/743, SGR 20/745, SGR 20/791 en SGR 20/802.