ECLI:NL:RBNHO:2025:1452

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
HAA 24/2610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een dwangsombesluit in omgevingsrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 17 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit beoordeeld. Eiseres, wonende in Heiloo, had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 30 maart 2023 was verleend voor de verbouwing van het gemeentehuis voor tijdelijke opvang van statushouders. Na het indienen van bezwaar op 9 mei 2023, stelde eiseres op 30 oktober 2023 verweerder in gebreke omdat er geen tijdige beslissing was genomen. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond op 27 februari 2024, maar eiseres stelde beroep in tegen het uitblijven van een dwangsombesluit zonder voorafgaande ingebrekestelling op 22 mei 2024.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een schriftelijke ingebrekestelling vereist voordat beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aan deze vereiste heeft voldaan, aangezien zij verweerder niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld voor het nemen van een dwangsombesluit. De rechtbank wijst erop dat de ingebrekestelling van 30 oktober 2023 niet geldt voor de dwangsombeslissing, en dat eiseres redelijkerwijs had moeten aangeven dat zij aanspraak wilde maken op dwangsommen.

De rechtbank stelt vast dat de dwangsom is gaan lopen op 14 november 2023, maar dat eiseres niet tijdig de benodigde stappen heeft ondernomen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en stelt dat eiseres verweerder in gebreke moet stellen voor het nemen van een dwangsombesluit als zij daarop een besluit wenst. De uitspraak wordt gelijkgesteld aan een ingebrekestelling, en verweerder moet binnen twee weken na verzending van de uitspraak een dwangsombesluit nemen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2610
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Heiloo, eiseres

(gemachtigde: mr. T.I. van Stelten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
Verweerder heeft op 30 maart 2023 besloten om een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een gedeelte van het gemeentehuis voor een tijdelijke opvang van statushouders en derden. Eiseres heeft op 9 mei 2023 bezwaar gemaakt. Op
30 oktober 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 9 mei 2023. Bij beslissing op bezwaar van
27 februari 2024 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 22 mei 2024, omdat een besluit over de dwangsom uitbleef, zonder voorafgaande ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Namens verweerder is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb [1] is een schriftelijke ingebrekestelling, waarbij verweerder een termijn wordt gegeven om alsnog te beslissen, vereist voordat een beroep tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter kan worden ingediend. Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb is dat slechts anders als redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Als een bestuursorgaan niet in gebreke is gesteld terwijl dit redelijkerwijs wel van de belanghebbende kan worden gevergd, dan is het beroep te vroeg ingesteld en daarmee niet-ontvankelijk.
3. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Deze in artikel 4:18 van de Awb bedoelde beschikking dient het bestuursorgaan eigener beweging vast te stellen (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, blz. 15). [2]
4. Verweerder is op 30 oktober 2023 in gebreke gesteld een besluit te nemen op het bezwaar van 9 mei 2023. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn om op het bezwaar te beslissen toen was verlopen.
5. Verweerder stelt dat zij op 3 november 2023 heeft besloten op de ingebrekestelling. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat zij stelt dat zij met de brief van 3 november 2023 een dwangsombesluit heeft genomen. De brief van 3 november 2023 heeft echter geen rechtsgevolg en is dus geen besluit. Verweerder heef dus niet beslist op de dwangsom. Overigens was een besluit op de dwangsom op dat moment ook prematuur geweest.
6. Mogelijk bedoelt verweerder te stellen dat de beslistermijn om op het bezwaar te beslissen was opgeschort, al is dat niet goed op te maken uit het verweer. In dat geval zou de beslistermijn om op het bezwaar te beslissen nog niet zijn verlopen. Dan zou de ingebrekestelling prematuur zijn. Verweerder heeft echter niet onderbouwd waarom sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb, waarmee de beslistermijn om op het bezwaar te beslissen zou zijn opgeschort. Dat standpunt faalt.
7. De dwangsom is gelet op het voorgaande gaan lopen twee weken na de ingebrekestelling, te weten op 14 november 2023. Op basis van het huidige dossier stelt de rechtbank vast dat de dwangsom 42 dagen later, op 26 december 2023, is ‘volgelopen’ tot € 1.442,-. Twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, op 10 januari 2024, diende verweerder de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast te stellen. Vanaf toen is verweerder in gebreke een dwangsombesluit te nemen.
8. Tegen het uitblijven van een dwangsombesluit kan ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met de artikelen 6:12, tweede lid, en 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, beroep worden ingesteld bij de rechter (Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 8, blz. 7). Alvorens zodanig beroep kan worden ingesteld, dienen er in ieder geval twee weken te zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke is gesteld overeenkomstig artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. [3]
9. Eiseres heeft verweerder niet met een schriftelijke ingebrekestelling gemaand om een dwangsombesluit te nemen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb omdat de ingebrekestelling van 30 oktober 2023 ook ‘geldt’ voor de dwangsom. De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij stelt dat voor verweerder ten tijde van het instellen van beroep niet tijdig reeds duidelijk was dat eiseres aanspraak wilde maken op dwangsommen wanneer niet tijdig zou worden beslist. Deze lezing volgt bijvoorbeeld uit ECLI:NL:RBLIM:2017:8760 en ECLI:NL:CRVB:2015:1871. Die lezing heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter expliciet naast zich neergelegd in de zaak met nummer ECLI:NL:RVS:2023:273.
10. De rechtbank volgt de lezing uit ECLI:NL:RVS:2023:273. Net als in die zaak valt niet in te zien dat redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd verweerder mee te delen dat het in gebreke was een dwangsombesluit te nemen. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid van de Awb, is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres dient verweerder in gebreke te stellen voor het nemen van een dwangsombeslissing als zij daarop een besluit wenst. Om onnodig papierwerk te voorkomen stelt de rechtbank deze uitspraak gelijk aan die ingebrekestelling. Die ingebrekestelling is niet onnodig laat, omdat eiseres met recht de uitkomst van deze zaak heeft afgewacht. Verweerder dient dus binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een dwangsombesluit te nemen.
12. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
C. Willemse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
3.Idem