Uitspraak
17.3182 PW
OVERWEGINGEN
31 januari 2015 tot en met 30 september 2015 tot een bedrag van € 7.530,60 in verband met de erfenis van haar moeder.
5 maart 2019.
29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869. De feiten en omstandigheden die appellante heeft aangevoerd leiden niet tot het oordeel dat de terugvordering voor appellante onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft. Vaststaat immers dat appellante het volledige bedrag van de terugvordering reeds voor het bestreden besluit heeft betaald aan het college. Dat appellante in een onzekere financiële situatie verkeert nu haar een mogelijke aanspraak van de legitimarissen op een legitieme portie van de nalatenschap van de moeder van appellante boven het hoofd hangt, kan niet worden aangemerkt als een gevolg van het besluit tot terugvordering. Hetzelfde geldt ook voor de door appellante gestelde omstandigheid dat zij zich na de ontvangst van het in 1.3 genoemde bedrag niet vrij voelde om dit bedrag uit te geven en heel zuinig heeft geleefd om bij latere aanvragen om bijstand niet het verwijt te krijgen op onverantwoorde wijze met deze gelden te zijn omgegaan.