In deze zaak gaat het om de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan een beroepsmilitair die heeft gediend in Bosnië. De betrokkene heeft een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen op basis van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar na een rechtszaak bij de rechtbank 's-Gravenhage werd het besluit van de minister vernietigd en werd de minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De minister heeft vervolgens het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard en een pensioen toegekend met een invaliditeitspercentage van 20% met terugwerkende kracht tot 10 oktober 2007.
De minister heeft echter hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij hij zich richtte op de toepassing van het PTSS Protocol. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de minister geen voldoende procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep, omdat het pensioen inmiddels was toegekend. De Raad heeft het hoger beroep van de minister niet-ontvankelijk verklaard.
Betrokkene heeft ook hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn verlies van vermogen om inkomsten uit arbeid te verwerven. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de proceskostenveroordeling moest aanpassen en heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van de kosten van een rapport dat door betrokkene was ingediend. De Raad heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 7 mei 2013 ongegrond verklaard, maar heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.