ECLI:NL:RBDHA:2020:12833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen wegens onvoldoende mate van invaliditeit gerelateerd aan PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen in verband met psychische klachten, specifiek posttraumatische stressstoornis (PTSS), die hij had opgelopen tijdens zijn uitzendingen naar Afghanistan. Het primaire besluit van de staatssecretaris, dat het verzoek om het pensioen afwees, werd door de eiser bestreden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de mate van invaliditeit van de eiser minder dan 10% bedroeg. De rechtbank baseerde zich op een verzekeringsgeneeskundig rapport en andere medische gegevens. Eiser betwistte de score die aan zijn slaapproblemen was toegekend en voerde aan dat deze te laag was. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde argumenten en medische stukken niet voldoende waren om de score te verhogen naar de benodigde 10% voor toekenning van het pensioen.

De rechtbank concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts zich terecht op het standpunt had gesteld dat de problematiek van eiser ten tijde van de peildatum niet ernstig genoeg was voor een hogere score. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Schurgers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een militair invaliditeitspensioen.
Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 9 december 2020. Daaraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

1.
Eiser is als militair meerdere keren uitgezonden geweest. Hij heeft gedurende de periodes van 10 mei 2005 tot 18 augustus 2005 en van 12 september 2006 tot 2 november 2006 deelgenomen aan de International Security Assistance Force (ISAF) in Tarin Kowt, Afghanistan. Per 1 september 2012 is aan eiser als militair ontslag verleend.
2. Op 18 oktober 2018 heeft eiser in verband met psychische klachten (posttraumatische stressstoornis) verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Eiser is onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft op 27 augustus 2019 van zijn geneeskundig onderzoek een rapport uitgebracht.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS) is verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard, maar de mate van invaliditeit bedraagt minder dan 10%.
4. Bij (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig rapport van 27 augustus 2019 en de brieven van de bezwaarverzekeringsarts van 31 oktober 2019 en 5 februari 2020.
5. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en stelt dat ten aanzien van de subrubriek ‘slapen’ een te lage klasse is toegekend. Daartoe voert eiser, onder verwijzing naar de brief van psychiater I. Grypari-Mewes van 29 december 2018, aan dat hij vanwege depressieve klachten Sertalin voorgeschreven heeft gekregen. Aanvankelijk had hij minder last van slaapproblemen, maar op den duur was de werking minder effectief. Eiser was genoodzaakt om met het gebruik te stoppen omdat hij door het gebruik last kreeg van pijn op de borst. Volgens eiser is evident dat het geneesmiddel destijds in het kader van doelmatige therapie is voorgeschreven. Nu uiteindelijk sprake was van het uitblijven van positieve effecten en van het ontstaan van andere klachten bij gebruik van het geneesmiddel kon het gebruik van het geneesmiddel niet resulteren in een afname van de slaapproblemen. Het feit dat eiser medicatie nodig had om de slaapproblemen tegen te gaan, maar uiteindelijk zonder die medicatie, bij aanhoudende klachten, in slaap moest zien te komen, duidt er op dat de ernst van de slaapproblematiek in het geval van eiser groter is dan de (bezwaar)verzekeringsarts suggereert.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt aan de zijde van eiser geen contra-expertise is overgelegd dan wel overige medische stukken zijn ingediend. De brief van de psychiater acht verweerder niet relevant inzake de medicatievoorschrijving omdat deze na de peildatum ligt. Verweerder geeft aan dat de medicatie wordt voorgeschreven voor depressieve symptomen en dat niet is aangegeven dat die in verband met slaapproblematiek wordt voorgeschreven. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat deze brief al bekend was en is meegenomen bij het opstellen van de verzekeringsgeneeskundig rapport van 27 augustus 2019.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Allereerst overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak voor de beoordeling van de mate van invaliditeit met dienstverband doorslaggevend is tot welke beperkingen de desbetreffende aandoening leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare persoon (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1520). Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is niet enkel de aanwezigheid van klachten of symptomen de maatstaf, maar de weerslag daarvan op het dagelijks leven en functioneren en de mate waarin de kwaliteit van het leven van alledag daardoor in negatieve zin wordt beïnvloed, dit in vergelijking met een geheel valide leeftijdgenoot (zie uitspraak van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5544).
7.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad (zie de uitspraak van 15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:42) overweegt de rechtbank verder dat de bestuursrechter in (hoger) beroep moet beoordelen of de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd.
7.3.
In beroep wordt de score in klasse 1 van de subrubriek “Slapen” betwist.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting toegelicht dat voor de subrubriek “Slapen” de klasse 3 zou moeten zijn om in de situatie van eiser tot een mate van invaliditeit van 10% of hoger te komen.
De rechtbank stelt vast dat in de Beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen behorende bij het door verweerder gebruikte PTSS-protocol voor de rubriek “Slapen” is vermeld dat klasse 3 aan de orde is in het geval van:
“Min of meer permanent slaapmedicatie en gemiddeld 3 dagen of vaker per week later
inslapen en/ of korter doorslapen en/ of bijna dagelijks nachtmerrie(s) zich uitend in
doorslaapstoornissen. Tevens tegelijkertijd niet fit opstaan.”De rechtbank overweegt dat hetgeen eiser omtrent zijn slaapsituatie op de peildatum heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt dat sprake was van een situatie die zou kunnen leiden tot het toekennen van een score 3.
Dit betekent dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken dat verweerder zijn mate van invaliditeit moet vaststellen op 10% of hoger.
7.4.
Zonder de slaapproblemen van eiser te willen bagatelliseren is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser tijdens het onderzoek omschreven problematiek ten tijde van de peildatum niet ernstig genoeg was voor een score in een andere klasse. De conclusie is dan ook dat met een score in klasse 1 de subrubriek slapen niet is ondergewaardeerd.
7.5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd, wat grotendeels een herhaling vormt van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit onder verwijzing naar de reacties van de bezwaarverzekeringsarts van 31 oktober 2019 en 5 februari 2020 al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiser niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
8.
Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.