Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de minister van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
13 september 2012. Met inachtneming van dit rapport heeft de heer [verzekeringsarts] , verzekeringsarts, in zijn commentaar van 4 oktober 2012 vastgesteld dat er sprake is van een PTSS en dat hiervoor verergerend dienstverband dient te worden aanvaard. Voor de eveneens geconstateerde depressieve stoornis wordt geen dienstverband aanvaard. De verzekeringsarts heeft de mate van invaliditeit vastgesteld op 26,25%, afgerond 25%. Tevens is een medische eindtoestand vastgesteld. Uit het bestreden besluit blijkt dat vervolgens naar aanleiding van de aanvullende gronden van bezwaar alsnog oorzakelijk dienstverband voor de PTSS is vastgesteld. De aanvullende bezwaargronden zijn voor het overige ongegrond verklaard.
3.4.
De lustbeleving wordt al jaren sterk beïnvloed door de ptss klachten, die de boventoon voeren. Client komt niet meer tot seksuele handelingen met zijn partner, noch met zichzelf. Als hij wordt aangeraakt komt hij onmiddellijk in de gevechtsmodus, kan nauwelijks intimiteit verdragen. Laagfrequent komt deze klacht in de individuele gesprekken zijdelings naar voren, vanaf het begin van de behandeling.”
.3.7 Eiser heeft verzocht te bepalen dat aanspraak bestaat op de wettelijke rente over het geldelijk tegoed waarop aanspraak bestaat. De rechtbank overweegt dat in artikel
.Zoals uit het voorgaande volgt had verweerder bij het primaire besluit een invaliditeitspensioen moeten toekennen berekend naar een mate van invaliditeit van 31,25%, vooralsnog uit te betalen naar een mate van invaliditeit van 32%, en een bijzondere invaliditeitsverhoging van 5%. Verweerder dient over het bedrag tot nabetaling waarop eiser aanspraak heeft de wettelijke rente te vergoeden met ingang van het verstrijken van de betalingstermijn, zijnde zes weken na de datum van het primaire besluit, derhalve met ingang van 5 november 2010.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover het betreft het vastgestelde
- bepaalt dat eiser met ingang van 18 februari 2009 aanspraak heeft op een
- bepaalt dat verweerder over het bedrag tot nabetaling waarop eiser aanspraak
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.008,40.