ECLI:NL:RBDHA:2021:8434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20_3998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van invaliditeit van een militair in verband met PTSS na uitzending naar Libanon

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van invaliditeit van eiser, een militair die na zijn uitzending naar Libanon een militair invaliditeitspensioen heeft aangevraagd. Eiser heeft op 22 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een invaliditeitspensioen, waarbij hij stelt dat hij lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) als gevolg van zijn uitzending. In eerste instantie is hem een invaliditeitspensioen toegekend met een mate van invaliditeit van 20%. Na bezwaar is deze mate verhoogd naar 21,25%. Eiser is het niet eens met deze beoordeling en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 7 juli 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser heeft betoogd dat zijn klachten ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts is vastgesteld en dat de rapportages van zijn behandelaars onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts heeft echter geconcludeerd dat de klachten van eiser relatief mild zijn en dat hij in zijn dagelijks functioneren niet evident wordt belemmerd.

De rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van de scores door de verzekeringsarts deugdelijk is en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser zich ten tijde van de psychiatrische expertise beter heeft voorgedaan dan hij in werkelijkheid was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser, indien zijn klachten na de peildatum verergeren, een aanvraag tot herbeoordeling kan indienen. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2017 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van
27 mei 2015 een militair invaliditeitspensioen toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 20%.
Bij besluit van 8 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard in die zin dat de mate van invaliditeit wordt vastgesteld op 21,25%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is uitgezonden geweest naar Libanon. Hij heeft op 22 mei 2016 een militair invaliditeitspensioen aangevraagd omdat hij ten gevolge van de uitzending een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) heeft opgelopen. Eiser is medisch onderzocht. Tijdens dit onderzoek heeft eiser ook aan de orde gesteld dat hij tijdens de uitoefening van de militaire dienst letsel aan zijn rechterknie heeft opgelopen. Het ongeval waarbij eiser dit knieletsel is overkomen, is aangemerkt als dienstongeval.
2. Op basis van de bevindingen van het medisch onderzoek heeft verweerder voor het knieletsel een verband met de militaire dienst aanvaard en de mate van invaliditeit vastgesteld op 20%. Ook is vastgesteld dat een medische eindtoestand is bereikt.
Voor de psychische klachten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een beschouwing omtrent een dienstverband niet mogelijk is omdat op de peildatum geen psychische stoornis kan worden vastgesteld.
3. Eiser was het hier niet mee eens en heeft in bezwaar gesteld dat hij wel klachten ondervindt als gevolg van de PTSS. Hij heeft om een second opinion gevraagd bij het psychotrauma diagnose centrum. Eiser is onderzocht door psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog F. van Hensbergen en A.W.G.M. van Oss, psychiater. In hun rapportage van
9 april 2018 zijn zij tot de conclusie gekomen dat eiser lijdt aan een chronische PTSS. Van Hensbergen schrijft in haar brief van 15 mei 2018 dat zij een duidelijk verband ziet tussen het ontstaan van de klachten in het kader van een PTSS en de ingrijpende gebeurtenissen in Libanon.
4. Verweerder heeft daarop besloten een psychiatrische expertise te laten verrichten. Psychiater M. van Beem heeft deze psychiatrische expertise verricht. Van Beem heeft in zijn onderzoeksrapport van 6 februari 2019 geconcludeerd dat de klachten van eiser zich tezamen kwalificeren als PTSS. De klachten van eiser zijn volgens hem relatief mild. Eiser heeft er wel last van maar wordt er in zijn functioneren niet evident door belemmerd. Van Beem heeft daar aan toegevoegd dat eiser meer last heeft van het onvoldoende erkent worden in zijn klachten en dit gebrek aan erkenning leidt er volgens Van Beem toe dat eiser in sterke mate ervaart onrechtvaardig behandeld te worden, met prikkelbaarheid als gevolg.
Verzekeringsarts – medisch adviseur A. Koop heeft vervolgens aan de hand van de beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen het invaliditeitspercentage vastgesteld. Zij komt uit op 1,25%.
5. Eiser is vervolgens in bezwaar gehoord. Naar aanleiding van de hoorzitting is er medische informatie opgevraagd bij de behandelinstelling GGZ Drenthe. Koop heeft op vervolgens op 27 september 2019 een nader advies uitgebracht. Eiser heeft daarop gereageerd. Op die reactie heeft Koop een advies uitgebracht. Voor haar advies heeft zij nog contact gehad met Van Beem. Uiteindelijk is Koop gebleven bij een invaliditeitspercentage van 1,25% voor de PTSS.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
6. Eiser is het niet eens met de vastgestelde mate van invaliditeit. Hij stelt dat Van Beem ten onrechte is voorbijgegaan aan wat Van Hensbergen en Van Oss in hun rapportage hebben opgenomen. Zij maken melding van forse klachten/beperkingen bij eiser. Ook is Van Beem in zijn reactie in algemene bewoordingen ingegaan op eisers stelling dat hij zich ten tijde van het onderzoek bij hem beter heeft voorgedaan dan daadwerkelijk het geval was. Verder stelt eiser dat de informatie van zijn behandelaars onvoldoende in ogenschouw is genomen.
Eiser komt zelf uit op een invaliditeitspercentage van 10,8%. Hij stelt dat op subrubriek 3 klasse 2 aan de orde is: paar maal per week later inslapen en/of korter doorslapen en/of soms niet elke dag nachtmerrie(s), zich uitend in korter doorslapen. Op subrubriek is klasse 1 van toepassing: gaat problemen uit de weg en heeft moeite met het hanteren van conflicten. Op subrubriek 7 is ook klasse 1 aan de orde: er is sprake van verbale woede uitbarstingen en het vermijden van conflicten. Tenslotte is op subrubriek 10 ook klasse 1 van toepassing: raakt gemakkelijk geïrriteerd en mijdt confrontaties.
7. Verweerder blijft bij wat in het bestreden besluit is overwogen. Het besluit is volgens hem op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Volgens vaste rechtspraak is voor de beoordeling van de mate van invaliditeit met dienstverband doorslaggevend tot welke beperkingen de desbetreffende aandoening leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare persoon [1] . Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is niet enkel de aanwezigheid van klachten of symptomen de maatstaf, maar de weerslag daarvan op het dagelijks leven en functioneren en de mate waarin de kwaliteit van het leven van alledag daardoor in negatieve zin wordt beïnvloed, zulks in vergelijking met een geheel valide leeftijdgenoot [2] .
9. In beroep dient de rechtbank te beoordelen of de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd.
Deze rechterlijke beoordeling leidt in dit geval niet tot de conclusie dat de onderbouwing van de scores tekortschiet. In zijn totaliteit kan het advies van Koop, die is gebaseerd op de expertise van Van Beem, de gemaakte keuze dragen. Koop heeft op basis van de rapportage van Van Beem vastgesteld dat de klachten die voortkomen uit de PTSS relatief mild zijn en dat eiser er wel last van heeft maar er in zijn functioneren niet evident door wordt belemmerd. In het bijzonder worden geen aanwijzingen gevonden binnen de hoofdcategorieënactiviteiten van het dagelijks leven, sociaal functioneren, concentratie, doorzettingsvermogen en temp, en adaptatie aan stressvolle gebeurtenissen. Vanuit strikt psychiatrisch perspectief worden geen belemmeringen gezien voor het gebruik van het openbaar vervoer. Dat eiser aan de hand van een eigen invulling van de beoordelingslijst tot een hoger invaliditeitspercentage is gekomen, maakt dat niet anders. Het bepalen van de mate van invaliditeit aan de hand van de beoordelingslijst vergt, zoals daarbij uitdrukkelijk is vermeld, medische deskundigheid. [3] Eiser heeft geen medische gegevens ingebracht die reden geven de door de Koop gemaakte inschatting van zijn invaliditeit in twijfel te trekken. Weliswaar heeft eiser in het gesprek met verzekeringsarts R. Bhaggoe klachten genoemd waarbij ‘het hebben van een kort lontje’ de rode draad is, echter heeft hij deze klachten niet herhaald bij Van Beem.
10. Van Beem heeft op 9 april 2020 in reactie op het betoog van eiser dat hij zich ten tijde van de psychiatrische expertise beter heeft voorgedaan dan hij in werkelijkheid was, aangegeven dat zijn conclusies zijn gebaseerd op de informatie die eiser over zijn klachten heeft verstrekt, het dagverhaal en de bevindingen van het onderzoek. Daarnaast heeft hij aangegeven dat eiser op de SIMS, een vragenlijst die een indicatie geeft van de mate van aanzetten van klachten, een score had die op het afkappunt viel. Een punt hoger en er zou geconcludeerd zijn geweest dat er aanwijzingen waren voor juist het aanzetten van klachten en niet van het bagatelliseren of minder uiten van klachten of het zich beter voordoen. De slaapregistraties had hij graag met eiser willen bespreken. De registraties impliceren volgens hem een zeer slechte slaap. Van Beem kan niet inschatten of de overige dagen ook geregistreerd werden en hoe de duur en de kwaliteit van de slaap in die nachten is geweest. Anamnestisch lijkt de slaap hem slecht, wat ook in het rapport als zodanig wordt beschreven. Hij heeft eiser gevraagd naar nachtmerries, maar eiser gaf aan die niet te hebben. Van Beem heeft aangegeven dat hij nu retrospectief niet goed kan beoordelen of eiser zich beter heeft voorgedaan. Het laat volgens hem onverlet dat de medische psychiatrische rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen, waarbij alle verkregen informatie zorgvuldig is gewogen. Hij heeft geen aanleiding gezien de rapportage aan te passen. Koop kan zich hierin vinden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Koop zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser zich ten tijde van de psychiatrische expertise beter heeft voorgedaan.
12. De rechtbank merkt op dat indien de psychische klachten van eiser na de peildatum zijn verergerd, eiser een aanvraag tot herbeoordeling van zijn invaliditeitspercentage kan indienen. Die aanvraag zal worden beoordeeld naar de ten tijde van die nieuwe peildatum aanwezige medische situatie.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1520 en van 20 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:BP2162.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5544.
3.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Raad van 15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:42.