ECLI:NL:RBDHA:2021:16370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het militair invaliditeitspensioen van een beroepsmilitair na een aanslag tijdens uitzending

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een beroepsmilitair, en de staatssecretaris van Defensie over de hoogte van zijn militair invaliditeitspensioen. De eiser was het niet eens met de vastgestelde hoogte van zijn pensioen, dat was verhoogd naar 25,42% met ingang van 31 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aard van het dienstverband (oorzakelijk of verergerend) in deze procedure niet aan de orde kon komen, aangezien dit eerder was vastgesteld en niet was betwist door de eiser.

De eiser had in 1992 dienst genomen en was meerdere keren uitgezonden, waarbij hij tijdens zijn laatste uitzending naar Afghanistan letsel opliep door een aanslag. Hij werd in 2016 blijvend dienstongeschikt verklaard en had een invaliditeitspercentage van 6,67% voor PTSS en 5% voor andere letsels. Na een aanvraag voor een hoger pensioen in 2017, werd zijn invaliditeitspercentage verhoogd, maar de eiser was van mening dat dit percentage niet adequaat was en dat er een oorzakelijk verband moest worden aangenomen voor zijn PTSS.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de situatie zorgvuldig had beoordeeld en dat de vastgestelde invaliditeitspercentages niet onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de mate van invaliditeit met dienstverband op de peildatum niet had onderschat en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De eiser werd geïnformeerd dat hij een nieuw verzoek kon indienen indien zijn situatie na de peildatum zou verergeren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Bellekom),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Engels Linsen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn militair invaliditeitspensioen en zijn bijzondere invaliditeitsverhoging worden verhoogd.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in de zin dat het invaliditeitspercentage met ingang van 31 juli 2017 wordt verhoogd naar 25,42%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een skypeverbinding op 16 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A] , kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser kwam in 1992 in dienst en is als beroepsmilitair meerdere malen uitgezonden geweest. Tijdens de laatste uitzending naar Afghanistan is eiser slachtoffer geworden van aanslag met een bermbom. Bij die aanslag zijn een Nederlandse militair, een Franse militair en een Afghaanse tolk om het leven gekomen. Eiser heeft ten gevolge van deze aanslag letsel opgelopen: een compressiefractuur dekplaat L1, snij- en kneusverwonding rechteronderbeen, distaal, anterieur en een distorsie van de enkel- en voetwortel regio rechts. Voor dit letsel heeft verweerder dienstverband aanvaard.
1.2.
In 2016 is eiser blijvend dienstongeschikt bevonden en werd ook de diagnose PTSS met verergerend dienstverband gesteld met een mate van invaliditeit van 6,67%. De mate van invaliditeit met dienstverband voor de gevolgen van het letsel aan de wervelkolom (progressieve discusdegeneratie Th12-L1, beginnende discusdegeneratie L1-L2 en progressieve discusdegeneratie L5-S1 en facetarthrose L5-S1) is vastgesteld op 5% en voor de status na distorsie van beide voeten, met degeneratieve afwijkingen 5%. Ten aanzien van dit letsel is een medische eindtoestand aangenomen. De mate van invaliditeit met dienstverband bedroeg in totaal op 16,67%.
1.3.
Op 31 juli 2017 is eiser ontslagen uit de militaire dienst wegens blijvende dienstongeschiktheid. Eiser is als burgerambtenaar in dienst van het ministerie van Defensie.
1.5.
Op 9 oktober 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om een hoger militair invaliditeitspensioen omdat zijn klachten zijn verergerd en de beperkingen sinds de laatste beoordeling zijn toegenomen.
1.6.
Eiser is op 12 februari 2019 medisch onderzocht door verzekeringsarts J.F. Ankersmit. Op 29 april 2019 heeft de verzekeringsarts een rapportage uitgebracht. Daarin is de verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat op de peildatum de toegenomen lichamelijke beperkingen onvoldoende kunnen worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts heeft hierbij vermeld dat aanvullende gegevens van de behandelaar aangeven dat er een operatie plaatsvond waarna eiser geen morfine meer nodig had. De behandelaar spreekt van duidelijke verbetering. Verslechtering van invaliditeit van de eerdere vastgestelde beperkingen, met name van de dienstverbandaandoeningen, lijkt de verzekeringsarts daarmee niet aannemelijk.
De klachten met betrekking tot de linkervoet kunnen niet worden beschouwd omdat niet wordt beschikt over het proces-verbaal van ongeval. Omdat er eerder al een eindtoestand is aangenomen voor de gevolgen van het letsel aan de wervelkolom en de beide voeten, is de mate van invaliditeit wederom vastgesteld op respectievelijk 5% en 5%.
Met betrekking tot de psychische klachten is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een eindtoestand met toegenomen klachten en beperkingen ten opzichte van een eerdere beoordeling. De mate van invaliditeit ten gevolge van de PTSS is vastgesteld op 10,42%.
1.7.
Bij het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat eisers militair invaliditeitspensioen wordt verhoogd en wordt berekend naar een percentage van 21%.
1.8.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in de zin dat het invaliditeitspercentage met ingang van 31 juli 2017 wordt verhoogd naar 25,42%. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming de adviezen van de door eiser ingeschakelde arts/medisch adviseur M. Blom van 2 juli 2019, 27 september 2019 en 23 december 2019 en de reacties van de bezwaarverzekeringsarts van 19 september 2019 en 4 december 2019 betrokken.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in de kern aan dat:
- voor de PTSS een oorzakelijk dienstverband moet worden aangenomen;
- voor de aandoening aan de lendenwervelkolom moet WPC-nummer 0415 (20%) in plaats van 0416 worden toegepast;
- voor de aandoening aan de voeten moet voor zowel de rechter- als linkervoet WPC-nummer 0247 (twee maal 15%) in plaats van 0248 worden toegepast;
- de mate van invaliditeit met dienstverband in totaal 60,42% bedraagt.
Bij zijn beroepschrift heeft eiser onder andere een brief van Van der Krans van 23 maart 2020 en een advies van Blom van 27 maart 2020 overgelegd.
3. Verweerder heeft in reactie op het beroepschrift naar voren gebracht dat eiser in beroep grotendeels geen andere gronden heeft aangevoerd dan die ook in bezwaar in beschouwing zijn genomen. Verweerder verwijst dan ook bij wijze van verweer naar de motivering van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Ook heeft verweerder een brief van de bezwaarverzekeringsarts van 20 mei 2020 overgelegd waarin hij een reactie geeft op het aanvullende beroepschrift. De bezwaarverzekeringsarts schrijft dat eiser in 2015 niet voldeed aan alle criteria van PTSS om die diagnose ook te kunnen en mogen stellen. Toen later bleek dat hij wel voldeed aan alle criteria de dienstverbandaandoening is aangepast van aanpassingsstoornis NAO in PTSS. Deze aanpassing staat los van het reeds vastgesteld en, omdat hiertegen toen geen bezwaar is aangetekend ook geaccepteerd verergerend dienstverband. De bezwaarverzekeringsarts bevestigt dat ‘iedereen’, onder wie eiser, bepaalde persoonskenmerken heeft en een bepaalde copingstijl. Hij voegt daaraan toe dat als die kenmerken dusdanig zijn dat daardoor de gevoeligheid voor het ontwikkelen van in dit geval PTSS zodanig verhoogd is, er gesproken kan worden over predisponerende factoren zoals volgens de onderzoeker (expertise) bij eiser aan de orde was, een verergerend dienstverband in plaats van een oorzakelijk dienstverband op zijn plaats is. Temeer daar er in het geval van eiser ook andere factoren, buiten de uitzending om, van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de PTSS. De uitzending is in dat geval een belangrijke factor geweest in de ontwikkeling van de PTSS.
Verder geeft hij aan dat verdringen een al of niet bewust vermijden is en inderdaad één van de kenmerken van PTSS. Verdringing komt ook veelvuldig voor bij mensen waarbij geen PTSS speelt. Het is een algemeen verschijnsel dat gericht is op zelfbescherming en hangt daarmee samen met de persoonlijkheidskenmerken van een individu. Het feit dat er bij eiser volgens Blom mogelijk sprake is van verdringing is volgens de bezwaarverzekeringsarts, buiten het vermijden van specifiek aan de traumata opgelopen tijdens de uitzending herinnerende zaken, dus geen aanleiding om in plaats van verergerend dienstverband een oorzakelijk dienstverband aan te nemen.
Voor wat betreft de rug merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat de enigszins toegenomen bewegingsbeperking in de onderrug beschouwd kan worden als gevolg van de geconstateerde lumbago waarvoor geen dienstverband is aangenomen. Hij geeft aan dat hij dat niet heeft gedaan en dit heeft vertaald als wel een (naar verwachting tijdelijk, want herstellend van de operatieve ingreep) gevolg van de dienstverband aandoening. Vandaar dat de toevoeging partieel bij de WPC-code 0416 is weggenomen en door hem de mate van invaliditeit is verhoogd met 5%.
4. Op 2 december 2020 heeft eiser nog enkele stukken overgelegd, waaronder een mailwisseling tussen hem en Van der Krans. In de e-mail van 19 november 2020 heeft Van der Krans het volgende geschreven:
“Ik ben niet los op de codes, maar klinisch zijn de beperkingen: crush letsel van beide voeten en enkels met weke delen letsel en diffuse arthrose van enkels en voeten met gegeneraliseerde bewegingsbeperking en sterk verminderde belastbaarheid.”
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Allereerst overweegt de rechtbank dat uit artikel 2, tweede en derde lid, van de per 1 juli 2008 in werking getreden ministeriële regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen volgt dat indien eerder een medische eindtoestand is aangenomen het oorspronkelijk vastgestelde invaliditeitspercentage van kracht blijft indien de toepassing van de in artikel 1 genoemde protocollen bij een herkeuring na de datum van inwerkingtreding van deze regeling leidt tot een lager invaliditeitspercentage. In de situatie dat zich eventueel een verslechtering van de medische situatie als gevolg van de dienstverbandaandoening voordoet kan dat leiden tot vaststelling van een hoger invaliditeitspercentage. Daar staat de aangenomen eindtoestand niet aan in de weg. De rechtbank stelt, voor zover hierover nog onduidelijkheid bij eiser bestaat, vast dat verweerder overeenkomstig deze bepalingen heeft gehandeld.
5.2.
Verder stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak voor de beoordeling van de mate van invaliditeit met dienstverband doorslaggevend is tot welke beperkingen de desbetreffende aandoening leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare persoon (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1520). Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is niet enkel de aanwezigheid van klachten of symptomen de maatstaf, maar de weerslag daarvan op het dagelijks leven en functioneren en de mate waarin de kwaliteit van het leven van alledag daardoor in negatieve zin wordt beïnvloed, dit in vergelijking met een geheel valide leeftijdgenoot (zie uitspraak van 20 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5544).
Oorzakelijk/verergerend dienstverband PTSS
5.3.
De rechtbank stelt vast dat aan eiser in juli 2017 een militair invaliditeitspensioen is toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 17%. Verweerder heeft daarbij verergerend dienstverband voor de PTSS is aanvaard. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte vaststaat. Dit betekent dat de aard van het dienstverband (oorzakelijk of verergerend) in deze procedure niet aan de orde kan komen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat de klachten die voortkomen uit de PTSS de meest invaliderende zijn en dat er met voortschrijdend inzicht moet worden omgegaan met de eerdere vaststelling van verergerend dienstverband. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat verweerder het wel zo zorgvuldig vond om in bezwaar in te gaan op deze beroepsgrond door uit te leggen hoe het oordeel dat sprake is van PTSS met verergerend dienstverband destijds tot stand is gekomen. Verweerder heeft hier echter geen rechtgevolgen aan verbonden. De verzekeringsarts heeft de PTSS in beschouwing genomen en vastgesteld dat de beperkingen ten gevolge van deze aandoening met verergerend dienstverband zijn toegenomen en heeft daaraan een invaliditeitspercentage verbonden. Eiser heeft dit percentage niet betwist. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de aard van het dienstverband niet van invloed is bij de vaststelling van het invaliditeitspercentage. Zoals hiervoor is overwogen wordt daarbij uitgegaan van de beperkingen ten gevolge van de dienstverbandaandoening.
Lendenwervelkolom
5.4.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2651) geldt de WPC-schaal slechts als richtlijn en staat het verweerder vrij de betrokken codes ook partieel en/of vergelijkenderwijs toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het onderzoek naar de mate van invaliditeit van eiser niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zonder de rugklachten van eiser te willen bagatelliseren is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser omschreven problematiek ten tijde van de peildatum onvoldoende geobjectiveerd konden worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd hoe hij tot het invaliditeitspercentage is gekomen en waarom er geen aanleiding is voor toepassing van WPC-nummer 0415. De bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht dat het door eiser voorgestelde percentage van 20 overeenkomt met een ankylose. Hiervan is in dit geval geen sprake. De adviezen van Blom geven de rechtbank onvoldoende aanleiding de door de bezwaarverkeringsarts gemaakte inschatting van de mate van invaliditeit in twijfel te trekken. Verweerder heeft de mate van invaliditeit met dienstverband met een percentage van 10% niet onderschat.
Voeten/enkels
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de mate van invaliditeit met dienstverband met een percentage van 5% niet is ondergewaardeerd, nu op de peildatum geen beperkingen meer waren vast te stellen en het percentage vanwege de eerder vastgestelde medische eindtoestand niet kan worden verlaagd. Omdat er geen beperkingen zijn vastgesteld laat de rechtbank het antwoord op de vraag of voor de rechter- en linkervoet afzonderlijk een percentage moet worden toegekend buiten beschouwing.
Aan de verklaring van Van der Krans van 19 november 2020 komt niet de betekenis toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Met de verklaring heeft eiser niet aangetoond dat op de peildatum wel sprake was van beperkingen ten gevolge van de aandoening aan de voeten/enkels. In de verklaring staat immers niets anders dan een klinische beschrijving van de beperkingen.
5.6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de mate van invaliditeit met dienstverband op de peildatum met een percentage van in totaal 25,42% niet heeft onderschat.
6. De rechtbank merkt ter informatie van eiser op dat hij, indien de dienstverbandaandoeningen na de onderhavige peildatum zijn verergerd, een nieuw verzoek kan indienen bij verweerder. Zoals hiervoor is overwogen is weliswaar een eindtoestand vastgesteld, maar dat dit heeft te gelden als ondergrens. Bij een verergering kan de mate van invaliditeit dus worden aangepast.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.