ECLI:NL:CRVB:2014:112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- W.F. Claessens
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot intrekking van bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 20 december 2005 een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland. Dit besluit, genomen op 12 november 2009, hield in dat de bijstand van de appellant over de periode van 3 mei 2007 tot en met 30 april 2008 werd ingetrokken en dat de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 13.098,29 van hem teruggevorderd werden. Het bezwaar van de appellant werd door het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De Raad oordeelde dat het besluit van 12 november 2009 op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende uitkeringsadres van de appellant. De appellant had in zijn bezwaar aangevoerd dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt en dat hij niet meer op het uitkeringsadres stond ingeschreven. De Raad stelde vast dat de appellant geen mededeling had gedaan van zijn nieuwe adres, wat hem verplicht was op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat er geen grond was voor het oordeel dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.