ECLI:NL:CRVB:2007:BB4816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking WAO-uitkering en beoordeling medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 24 juni 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 10 november 1993 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een vijfdejaarsherbeoordeling heeft het Uwv op 22 december 2003 besloten om de uitkering met ingang van 19 februari 2004 in te trekken. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv haar medische beperkingen niet heeft onderschat. Appellante stelde dat er een psychiater ingeschakeld had moeten worden om haar psychische toestand te beoordelen, en dat de rechtbank de toegestane overschrijdingen zonder voldoende motivering heeft geaccepteerd. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een rapport van arts H.F.P. Terpstra overgelegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling te herzien, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de toegestane overschrijdingen niet in strijd waren met de belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde dat er geen inbreuk was op het eigendomsrecht van appellante en dat er geen sprake was van ongelijke behandeling, aangezien de regelgeving ten tijde van de beoordeling van toepassing was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.