[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 juni 2007, 06/925 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Appellante was vertegenwoordigd door haar echtgenoot, [naam echtgenoot], en het Uwv door J. de Graaf.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 3 maart 2006 (bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voorvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen op 15 december 2005 niet onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de informatie van de behandelende sector en daarop heeft gereageerd. Voorts is appellante naar aanleiding van die informatie opnieuw gehoord. De rechtbank is voorts van oordeel dat het Uwv zich, mede gelet op de aanvullende rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 februari 2006, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de in geding zijnde datum in staat kan worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op hetgeen zij naar voren heeft gebracht. Zij heeft meer beperkingen en kan de geduide functies niet vervullen; zeker de functie parkeercontroleur is voor haar niet geschikt. Zij heeft voorts aangegeven dat zij onvoldoende informatie heeft gekregen over de geduide functies. Ten slotte is zij van mening dat het bestreden besluit is genomen in strijd met internationale verdragen.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen waarom de informatie van de behandelend artsen van appellante niet kan leiden tot het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante niet juist heeft ingeschat. In hoger beroep heeft appellante geen (medische) informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een andere conclusie.
3.3. Wat betreft de arbeidskundige kant overweegt de Raad dat appellante in staat wordt geacht de functies parkeercontroleur (Sbc-code 342022), portier, toezichthouder (342021) en receptionist hotel (515202) te vervullen. De Raad is van oordeel dat appellante, gelet op de in de Functionele Mogelijkheden Lijst weergegeven beperkingen in staat is die functies te vervullen. Met betrekking tot het punt ‘omgaan met agressieve mensen’ in de functie parkeercontroleur overweegt de Raad dat appellante niet beperkt is in het omgaan met conflicten. Haar stelling dat zij voortdurend hoofdpijn heeft leidt niet tot een andere conclusie. De Raad wijst er op dat appellante in deze functie samenwerkt met een collega, zodat zij eventuele discussies met parkeerovertreders niet alleen hoeft te voeren. Met betrekking tot de in deze functie voorkomende hoofdbewegingen overweegt de Raad dat het gaat om kleine hoofdbewegingen van 30 graden en dat appellante, blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 19 september 2006, alleen sterk beperkt is voor het naar boven bewegen van het hoofd.
3.4. De stelling van appellante dat zij onvoldoende informatie heeft gekregen over de geduide functies volgt de Raad niet. Zowel de functiebeschrijvingen als de belasting en een overzicht van de gevraagde opleiding en ervaring, te werken uren en verdiensten bevinden zich in het dossier. Bovendien wijst de Raad er op dat appellante inmiddels werkzaam is als receptioniste zodat haar kennelijk duidelijk is geweest welke functies het Uwv voor haar geschikt acht.
3.5. Met betrekking tot de stelling van appellante dat de herziening van haar WAO-uitkering moet worden gezien als een verboden ontneming van eigendom en daarom in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn uitspraken van 3 oktober 2007 (LJN BB4816), 10 juli 2008 (LJN BD8561), 18 juli 2008 (LJN BD9738) en 19 december 2008 (LJN BG8102). Ook deze stelling treft dus geen doel.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door G.van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.