ECLI:NL:CRVB:2023:2057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.J.A.M. van Brussel
- T.D. Dompeling
- M.L. Noort
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid functies na hartinfarct
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de Ziektewet-uitkering van appellant te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als regio locatie beheerder catering werkte, meldde zich ziek na een hartinfarct in oktober 2016. Het Uwv kende hem een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze in november 2017, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was onderzocht in de primaire fase en dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv in de bezwaarfase alsnog een zorgvuldige beoordeling heeft uitgevoerd door appellant te laten onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is geweest en dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden is om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen. De Raad wijst ook het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming.
Daarnaast oordeelt de Raad dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.