ECLI:NL:CBB:2024:751

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
22/2651
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en spoedbestuursdwangbesluit inzake overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot honden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft de toepassing van bestuursdwang en spoedbestuursdwang ten aanzien van 79 honden die in de zorg van [naam 1] waren. De minister had op 16 februari 2021, na een controle door de NVWA en politie, besloten tot het nemen van spoedbestuursdwang vanwege ernstige tekortkomingen in de huisvesting en verzorging van de honden. De controle had plaatsgevonden onder koude weersomstandigheden, waarbij de situatie als zeer ernstig werd beoordeeld. De minister had [naam 1] een last onder bestuursdwang opgelegd, die later werd gewijzigd en uitgebreid met een kostenbesluit van € 152.075,- voor de gemaakte kosten van de spoedbestuursdwang.

Het College oordeelde dat [naam 1] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestuursdwangbesluit, omdat dit inmiddels was uitgewerkt. Het College bevestigde de rechtmatigheid van de spoedbestuursdwang, gezien de acute noodzaak tot ingrijpen. De minister had terecht vastgesteld dat er sprake was van overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Het College oordeelde dat de kosten die aan [naam 1] waren verhaald redelijk waren, en dat de minister niet aansprakelijk was voor de kosten die hij had gemaakt in het kader van de spoedbestuursdwang. Het beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het kostenbesluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2651

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. drs. N. Wouters)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. B.M. Kleijs en mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 19 februari 2021 (bestuursdwangbesluit) heeft de minister aan [naam 1] een last onder bestuursdwang opgelegd en hem gelast voor 24 februari 2021 een vijftal maatregelen te treffen om overtredingen van bepalingen uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Besluit) op te heffen.
Met het besluit van 22 februari 2021 heeft de minister het bestuursdwangbesluit gewijzigd in die zin dat hij de begunstigingstermijn heeft verlengd tot en met 2 maart 2021.
Met het besluit van 25 februari 2021 (spoedbestuursdwangbesluit) heeft de minister zijn beslissing van 16 februari 2021 tot toepassing van spoedbestuursdwang wegens overtredingen van bepalingen uit de Wet dieren en het Besluit op schrift gesteld.
Met het besluit 15 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het bestuursdwang- en spoedbestuursdwangbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 28 december 2022 (kostenbesluit) heeft de minister de kosten van het toepassen van spoedbestuursdwang ten bedrage van € 152.075,- op [naam 1] verhaald. [naam 1] heeft dit besluit betwist.
De minister heeft (desgevraagd) aanvullende stukken ingestuurd.
[naam 1] heeft aanvullende stukken ingestuurd.
Met de brief van 22 augustus 2024 heeft het College een aantal vragen gesteld aan [naam 1].
Met de brief van 27 augustus 2024 heeft [naam 1] de vragen beantwoord.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 september 2024. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 22/296. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] en de gemachtigden van partijen. Voor de minister was verder aanwezig drs. [naam 2], toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Voor [naam 1] was ook drs. [naam 3], dierenarts bij Dierenkliniek [plaats 1], aanwezig.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Een toezichthouder en dierenarts van de NVWA hebben in samenwerking met agenten van de politie Eenheid [plaats 2] en een inspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 16 februari 2021 omstreeks 10.00 uur een controle uitgevoerd op het adres van [naam 1] aan de [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Tijdens de controle zijn verschillende gebouwen op het perceel geïnspecteerd. Deze gebouwen zijn in de rapporten die van de controles zijn opgemaakt aangeduid met de letters A (woonhuis), B (bijkeuken en aanbouw), C (buitenverblijven bij het woonhuis), D (schuur bij het woonhuis), E (schuur met schapen, geiten, ezel en pony), F (verblijf waakhonden), G (buitenverblijf teckels), H (een hond aan een ketting), I (schuur met hondenverblijven binnen), J (buitenverblijf), K (buitenverblijf), L (kapschuur paarden met aangrenzend weiland), M (buitenverblijven (met verharde en onverharde ondergrond)) en N (oude stal).
1.2
De minister is naar aanleiding van de bevindingen tijdens de controle nog diezelfde dag overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Hij heeft daartoe 79 honden van [naam 1] in bewaring genomen en afgevoerd naar een opslaghouder. Circa 35 honden en overige dieren zijn die dag bij [naam 1] op het perceel achtergebleven.
1.3
Van de bevindingen tijdens de controle van 16 februari 2021:
- heeft de dierenarts van de NVWA op 18 februari 2021 naar waarheid een veterinaire verklaring, voorzien van foto’s, opgemaakt en ondertekend;
- hebben de verbalisanten van de politie op 19 februari 2021 op ambtseed dan wel op ambtsbelofte een proces-verbaal van bevindingen, voorzien van foto’s, opgemaakt en (deels) ondertekend, en
- hebben de toezichthouder en de dierenarts van de NVWA op 3 maart 2021 naar waarheid een toezichtrapport, voorzien van foto’s, opgemaakt en (deels) ondertekend.
1.4
De minister heeft op 19 februari 2021 het bestuursdwangbesluit genomen en op
25 februari 2021 het spoedbestuursdwangbesluit op schrift gesteld. Daartegen heeft [naam 1] op 22 februari 2021 respectievelijk 2 april 2021 bezwaar gemaakt.
1.5
Met de brief van 4 maart 2021 heeft de minister de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) opdracht gegeven een procedure te starten om door middel van verkoop een nieuwe houder of eigenaar te zoeken voor de in bewaring genomen honden. Als verkoop van de honden niet mogelijk is, heeft de minister de RVO verzocht de honden af te voeren of over te dragen.
1.6
Op 11 maart 2021 hebben toezichthouders van de NVWA, samen met medewerkers van de politie en de LID, een (her)controle uitgevoerd op het perceel.
1.7
Met de brief van 13 september 2021 heeft de minister aan [naam 1] meegedeeld dat uit de (her)controle van 11 maart 2021 is gebleken dat niet aan (maatregel 1 van) het bestuursdwangbesluit is voldaan, maar dat hij heeft besloten geen bestuursdwang toe te passen. Verder heeft de minister aan [naam 1] meegedeeld dat de last onder bestuursdwang is uitgewerkt, zodat hij geen bestuursdwang meer kan toepassen.
1.8
De minister heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en daaropvolgend het kostenbesluit.
Het gehandhaafde bestuursdwangbesluit
2.1
Het College ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of [naam 1] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit voor zover de minister daarbij het bestuursdwangbesluit heeft gehandhaafd, met andere woorden, of er nog procesbelang is. Als het procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
2.2
Zoals het College in zijn uitspraak van onder meer 10 september 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:626, onder 4.2) heeft overwogen is voor de vraag of nog procesbelang bestaat van belang wat degene die beroep heeft ingesteld met zijn beroep nastreeft. Het doel dat diegene hiermee wil bereiken, moet hij daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten.
2.3
Gelet op de mededeling van de minister in zijn brief van 13 september 2021 aan [naam 1] is het bestuursdwangbesluit inmiddels uitgewerkt. [naam 1] heeft zich in zijn brief van 27 augustus 2024 en op de zitting op het standpunt gesteld dat hij desondanks belang heeft (behouden) bij een beoordeling van het gehandhaafde bestuursdwangbesluit. Volgens [naam 1] hangen het bestuursdwang- en het spoedbestuursdwangbesluit dusdanig samen dat als in rechte komt vast te staan dat hij de overtredingen heeft begaan die ten grondslag liggen aan het bestuursdwangbesluit, daarmee ook komt vast te staan dat hij de overtredingen heeft begaan die ten grondslag liggen aan het spoedbestuursdwangbesluit. Verder is, aldus [naam 1], mede op basis van de hercontrole van 11 maart 2021 besloten om de in bewaring genomen honden niet aan hem terug te geven. Daarnaast loopt er nog een strafrechtelijke procedure tegen hem, waarin hem wordt verweten dat hij de overtredingen heeft begaan die ten grondslag liggen aan het bestuursdwangbesluit.
2.4
Het College is van oordeel dat [naam 1] geen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het gehandhaafde bestuursdwangbesluit, zodat zijn beroep in zoverre nietontvankelijk is. Het College overweegt hiertoe als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van het College, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:286, onder 5.1), ziet de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en dus niet mede op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard. Als het bestuursdwangbesluit in rechte komt vast te staan, komt daarmee dus niet ook vast te staan dat [naam 1] de overtredingen die ten grondslag liggen aan het spoedbestuursdwangbesluit heeft begaan. Aan het bestuursdwangbesluit liggen bovendien andere feiten en omstandigheden ten grondslag dan aan het spoedbestuursdwangbesluit. Het bestuursdwangbesluit is namelijk gebaseerd op waarnemingen die toezichthouders hebben gedaan in andere ruimten dan die waarop het spoedbestuursdwangbesluit betrekking heeft.
Daarnaast staat de strafrechtelijke procedure en de beoordeling door de strafrechter los van die van de bestuursrechter in deze bestuursrechtelijke procedure.
Ook in de omstandigheid dat de minister na de hercontrole van 11 maart 2021 heeft besloten de in bewaring genomen honden niet aan [naam 1] terug te geven is geen procesbelang gelegen.
Het gehandhaafde spoedbestuursdwangbesluit
Standpunt [naam 1]
3.1.1
betoogt dat de minister op 16 februari 2021 ten onrechte is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang.
3.1.2
[naam 1] voert daartoe aan dat geen sprake was van overtredingen.
[naam 1] betwist ten eerste dat hij dieren in ontoereikende behuizing hield. De honden beschikten volgens hem over schone, droge, comfortabele, hygiënische en goed geventileerde huisvesting. De toezichthouders waren op 16 februari 2021 echter al ter plaatse voordat [naam 1] de mogelijkheid had gehad de behuizing schoon te maken en te ventileren, waar hij normaliter dagelijks rond 10.00 à 10.30 uur mee begint.
Hij betwist ten tweede dat de behuizingen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de honden zich konden verwonden. [naam 1] erkent weliswaar dat een ijzeren frame dat in een ruimte aan een muur hing kapot was, maar hij bestrijdt dat honden zich daaraan konden bezeren.
Ten derde betwist [naam 1] dat de honden werden gehouden in daarvoor niet geschikte ruimtes en dat zij door de wijze van houden stress en angst ervoeren. De stress bij de honden is louter veroorzaakt door het binnenvallen van de toezichthouders. De behuizing voldeed, althans [naam 1] mocht erop vertrouwen dat deze voldeed. De NVWA en de eigen dierenarts van [naam 1] hebben de huisvesting bij eerdere controles namelijk akkoord bevonden. De honden beschikken over een binnen- en buitenverblijf en een nachthok. Indien al sprake was van kou in de verblijven kwam dat doordat in februari 2021 sprake was van een zware vorstperiode.
[naam 1] betwist ten vierde dat de dieren niet konden beschikken over een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit. De dieren kregen dagelijks schoon drinkwater en de drinkbakken werden meerdere keren per dag schoongemaakt. Vanwege het tijdstip waarop de controle plaatsvond heeft [naam 1] ook onvoldoende tijd gehad hiervoor zorg te dragen. Verder is niet getest of het water daadwerkelijk was vervuild.
Ten slotte betwist [naam 1] dat aan de dieren de nodige zorg is onthouden. Als de dagelijkse verzorging die dag doorgang had kunnen vinden, zou er wat betreft het welzijn van de dieren niets aan de hand zijn geweest. [naam 1] ontkent bovendien dat een aantal honden wonden had die niet goed werden verzorgd. [naam 1] staat in nauw contact met en voert overleg met zijn dierenarts.
3.1.3
Daarnaast voert [naam 1] aan dat de situatie niet zodanig ernstig was dat het toepassen van spoedbestuursdwang gerechtvaardigd was. Er waren volgens [naam 1] (interne) mogelijkheden om de honden te huisvesten. De gebreken die aan de huisvesting kleefden konden worden hersteld door relatief kleine aanpassingen door te voeren. [naam 1] had voldoende ruimte en gelet op het bestuursdwangbesluit zag ook de minister mogelijkheden voor herstel. De alternatieven voor huisvesting die [naam 1] heeft aangedragen, zoals het onderbrengen van de honden in pensions, bij huisgezinnen en/of hondenfokkers, heeft de minister ten onrechte niet betrokken. Uit de medische verklaringen bij binnenkomst van de honden bij de opslaghouder blijkt daarnaast dat bij nagenoeg alle honden geen intensieve medische behandeling nodig was. Het advies bij het overgrote deel van de honden hield slechts in dat zij getrimd en gewassen moesten worden en dat geen verdere behandeling nodig was. Slechts bij elf van de 79 honden was volgens de verklaringen meer medische verzorging nodig, wat zich beperkte tot het verwijderen van tandsteen en het voorschrijven van bepaalde medicatie. Een vervilte vacht bij honden wijst verder volgens [naam 1] op klitten, maar die konden eenvoudig worden weggenomen door de honden te kammen. [naam 1] bestrijdt dat met hem geen overleg mogelijk was over oplossingen. Ten slotte is volgens [naam 1] niet duidelijk waarom sommige honden (79 stuks) wel en sommige honden niet in bewaring zijn genomen. Daarvoor heeft de minister geen verklaring gegeven.
Standpunt van de minister
3.2
De minister heeft ten aanzien van 79 honden het spoedbestuursdwangbesluit genomen, omdat volgens hem sprake was van een dermate spoedeisende situatie dat het toepassen van bestuursdwang zonder voorafgaande last en besluit gerechtvaardigd was. Daartoe wijst de minister op de algemene slechte staat van de huisvesting en de inspanningen die [naam 1] moest verrichten om die op korte termijn te verbeteren, het gebrek aan ruimte en tekort aan mogelijkheden om honden op het terrein zelf te herplaatsen, de inadequate wijze van houden en de ernstige welzijnsproblemen die de overtredingen tot gevolg hadden. Ook heeft de minister bij zijn besluitvorming betrokken dat het tijdens de inspectie onmogelijk was met [naam 1] te overleggen hoe de overtredingen op de kortst mogelijke termijn ongedaan konden worden gemaakt. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de 79 honden niet alleen om medische redenen, maar vooral vanwege de slechte huisvestingsomstandigheden in bewaring zijn genomen. Ten tijde van de controle in februari 2021 was het zeer koud en donker en de huisvesting van de 79 honden was volgens de minister in het geheel niet op orde, anders dan die van de circa 35 honden die die dag bij [naam 1] zijn achtergebleven.
Volgens de minister heeft [naam 1] de volgende bepalingen overtreden:
1. De artikelen 1.7, aanhef en onder d en g, en 1.8, eerste lid, van het Besluit (honden beschikten niet over een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden met voldoende daglicht en voldoende verse lucht of zuurstof);
2. Artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit (de behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin honden verbleven en inrichtingen voor de beschutting voor honden waren niet op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de honden geen letsel of pijn werd veroorzaakt en deze geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de honden zich konden verwonden);
3. Artikel 3.12, eerste lid, sub a tot en met sub f, van het Besluit (honden werden niet gehouden in daarvoor geschikte ruimten en ervoeren door de wijze van houden angst en stress);
4. Artikel 1.7, aanhef en onder f, van het Besluit (honden beschikten niet over een toereikende hoeveelheid water van een passende kwaliteit), en
5. Artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren (honden werden onthouden van de nodige zorg).
Is sprake van overtredingen?
3.3
Het College overweegt als volgt.
3.4
In een geval als dit, waarin een spoedbestuursdwangbesluit is genomen, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding op het bestuursorgaan. De minister heeft het spoedbestuursdwangbesluit en de daarin getrokken conclusie dat sprake is van overtredingen gebaseerd op de veterinaire verklaring, het proces-verbaal van bevindingen en het toezichtrapport als omschreven onder 1.3 (hierna tezamen: de rapporten).
3.5
Zoals het College in onder meer zijn uitspraken van 27 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:654) en 9 februari 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:137) heeft overwogen mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen en van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.6
Het spoedbestuursdwangbesluit ziet volgens de bewoordingen ervan op een hond met pups in het woonhuis (A), honden uit de bijkeuken en de aanbouw (B), honden uit twee schuren (D en E), honden uit de drie buitenverblijven (G, J en K) en honden uit de oude stal (N). Per overtreding hebben de toezichthouders, volgens de rapporten, het volgende in (een van) die ruimte(n) waargenomen:
(1) Toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden
In de rapporten is vermeld dat de toezichthouders hebben waargenomen dat ruimten waren vervuild met instrooi, ontlasting, urine, voorwerpen en afval, dat de bodembedekking in de ruimten niet verhard en nat was, er gaten in zaten en dat verblijven en benches in de ruimten te klein waren. Verder is waargenomen dat het ijskoud, vochtig en zeer donker was in ruimten, dat sprake was van een ammoniaklucht, dat er geen ventilatie was, dat een afvoerpijp van een brandende kachel kapot was, dat er manden zonder verhoging op de vloer stonden en dat vloeren bestonden uit beton met papiersnippers. Ook is waargenomen dat nergens een geschikte plek was ingericht voor een teef met pups.
(2) Behuizing
In de rapporten is vermeld dat de toezichthouders hebben waargenomen dat in (een) ruimte(n) een gat in de vloer zat, een ijzeren hek aanwezig was met scherpe en uitstekende punten, een schroef uitstak boven de grond en dat de wanden op diverse plekken kapot waren, waardoor scherpe randen aanwezig waren.
(3) Geschikte ruimten
In de rapporten is vermeld dat de toezichthouders hebben waargenomen dat er veel meer honden en pups werden gehouden dan er voor die honden aan verblijven beschikbaar waren, dat een buitenverblijf te klein was voor het aantal honden dat erin werd gehouden, dat een schuilhok te klein was voor een hond en dat honden werden gehouden in te kleine benches. Ook was geen sprake van een geschikte ingerichte plek voor een teef met pups. Daarnaast is waargenomen dat het ijskoud en vochtig was in ruimten. Verder is waargenomen dat sommige honden zeer angstig en schuw waren en stereotype gedrag vertoonden, zoals rondjes lopen of apathisch voor zich uit staren. Ten slotte is bij het invangen van de honden waargenomen dat deze bijna allemaal zeer angstig waren, geen contact gewend waren, zich niet buiten de ren durfden te begeven en niet gewend waren een halsband om te krijgen.
(4) Toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit
In de rapporten is vermeld dat de toezichthouders hebben waargenomen dat een groot aantal honden geen toegang had tot drinkwater en dat het drinkwater van een groot aantal honden vervuild was.
(5) Nodige zorg
In de rapporten is vermeld dat de toezichthouders hebben waargenomen dat een hond een open bijtwond van circa 5 x 3 centimeter op de rug had, de vachten van drie honden onverzorgd en vervilt waren en een hond huidaandoeningen had aan de nek en poten (plekken waren kaal en ontstoken) en een oor. Ook is waargenomen dat een hond enkele open doorligwonden had.
3.7
[naam 1] heeft de bevindingen slechts ongemotiveerd betwist, zodat het College geen aanleiding ziet deze voor onjuist te houden.
Het College acht het, gelet op de grote schaal van de vervuiling en de omvang van de constateringen, verder niet aannemelijk dat, zoals [naam 1] aangeeft, de verblijven wel schoon en van (schoon) drinkwater voorzien zouden zijn geweest als de controle op een (wat) later moment op de dag zou hebben plaatsgevonden. Zo blijkt onder meer uit de rapporten dat enkele verblijven weliswaar een enigszins schone bovenlaag hadden, maar dat daaronder een ernstig vervuilde onderlaag zat. Dit duidt erop dat de situatie al langer gaande was en niet slechts het gevolg was van het niet door kunnen gaan van de controle- en verzorgingsronde eerder die dag in de ochtend.
Dat de stress die bij de honden is waargenomen louter veroorzaakt zou zijn door het binnenvallen van de toezichthouders acht het College ook niet aannemelijk. De waargenomen gedragingen vormen namelijk een indicatie dat gedurende lange(re) tijd niet is voldaan aan de (ethologische) behoeften van deze honden.
Het College is verder van oordeel dat van de toezichthouders, gelet op hun expertise, mag worden verwacht dat zij in staat zijn in te schatten of bepaalde scherpe uitsteeksels kunnen leiden tot verwondingen bij honden als die daarmee in aanraking zouden komen. Datzelfde geldt voor hun beoordeling of sprake is van water van een passende kwaliteit. Het is, anders dan [naam 1] stelt, niet zo dat toezichthouders pas kunnen concluderen dat geen sprake is van water van een passende kwaliteit als zij daarop een test hebben uitgevoerd.
3.8
Het College is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de minister op basis van de bevindingen in de rapporten terecht heeft vastgesteld dat sprake is van overtredingen van de artikelen 1.7, aanhef en onder d, f en g, 1.8, eerste en tweede lid, 3.12, eerste lid, sub a tot en met sub f, van het Besluit en 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Het College volgt [naam 1] niet in zijn standpunt dat geen sprake was van overtredingen.
Was sprake van een situatie die noopte tot het toepassen van spoedbestuursdwang?
4.1
Het College overweegt verder dat in artikel 5:31, eerste lid, eerste zin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen kan besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
In artikel 5:31, tweede lid, van de Awb is bepaald dat, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, meteen bestuursdwang kan worden toegepast, maar dat zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt.
In artikel 5:29, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, het bestuursorgaan zaken kan meevoeren en opslaan.
4.2
Het College is van oordeel dat er voor de minister op 16 februari 2021 ten aanzien van de 79 honden aanleiding bestond zonder voorafgaande last en zelfs zonder voorafgaand besluit meteen bestuursdwang toe te passen als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. Het College acht het toepassen van spoedbestuursdwang niet disproportioneel en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De aangetroffen situatie was dermate ernstig, dat onmiddellijk ingrijpen geboden was. Het ging om een zeer groot aantal honden en er waren grote en fundamentele tekortkomingen wat betreft de huisvesting, de verzorging en het gedrag van en bij de honden geconstateerd. Met name de omvangrijke huisvestingsproblemen waren nijpend, gelet op de koude weersomstandigheden waarvan sprake was toen de controle plaatsvond.
De situatie was [naam 1] duidelijk boven het hoofd gegroeid. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij alleen dan wel tezamen met een ander, bijvoorbeeld zijn moeder, in staat was de situatie ten goede te keren. Niets wees erop dat [naam 1] in staat was binnen afzienbare tijd zelf de noodzakelijke maatregelen te nemen om de grote hoeveelheid en verscheidenheid aan overtredingen te beëindigen dan wel binnen afzienbare tijd daar afdoende verbetering in aan te brengen. Ook was onvoldoende aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd concrete alternatieven bestonden voor adequate huisvesting en verzorging van alle 79 honden elders.
Verder heeft de dierenarts in haar veterinaire verklaring geen twijfel laten bestaan over de noodzaak van het meteen toepassen van bestuursdwang. Volgens haar is [naam 1] wat betreft de aspecten water, huisvesting en medische zorg in gebreke gebleven en is de nodige zorg onthouden. Volgens de dierenarts was het in het belang van de gezondheid en het welzijn van de honden noodzakelijk dat ze werden meegevoerd en opgeslagen, omdat herstel op korte termijn door de massale huisvestingsproblemen op de locatie onmogelijk was. De gebouwen en verblijven zijn namelijk deels oud en versleten en er waren grote bouwtechnische aanpassingen noodzakelijk. Het was daarom noodzakelijk honden waarbij zeer ernstige welzijns- en gezondheidsaantastingen waren vastgesteld mee te voeren en op te slaan, aldus de dierenarts.
4.3
Het College volgt [naam 1] gelet op het bovenstaande ook niet in zijn standpunt dat er geen noodzaak was voor spoedbestuursdwang.
Het kostenbesluit
5 [naam 1] heeft het kostenbesluit betwist, zodat het beroep, gelet op artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb, mede betrekking heeft op dit besluit.
Standpunt [naam 1]
6.1
[naam 1] betoogt dat het bedrag aan kosten dat de minister op hem heeft verhaald wegens het toepassen van spoedbestuursdwang, te hoog is. Hij voert hiertoe verschillende argumenten aan.
Ten eerste had de minister volgens [naam 1] slechts de opvangkosten die zijn gemaakt tot
4 maart 2021 in rekening mogen brengen. Op 4 maart 2021 heeft [naam 1] namelijk afstand gedaan van alle 79 honden die op 16 februari 2021 in bewaring zijn genomen.
Ten tweede heeft de minister niet onderbouwd waarom de in rekening gebrachte opvangkosten over de periode van 30 april 2021 tot 24 juni 2021 met 50% zijn verminderd en waarom over de periode vanaf 25 juni 2021 helemaal geen kosten bij [naam 1] in rekening zijn gebracht.
Ten derde heeft de minister volgens [naam 1] niet onderbouwd waarom de honden na
4 maart 2021 langer in de opvang moesten blijven vanwege hun gezondheid. Uit verklaringen van de dierenarts blijkt dat de honden alleen bij aankomst en vertrek zijn gecontroleerd. Het had op de weg van de minister gelegen de honden op 4 maart 2021 te controleren en van daaruit te onderbouwen welke honden weg konden en welke moesten blijven. Volgens [naam 1] hadden de honden per 4 maart 2021 kunnen worden vrijgegeven en hadden de opvangkosten, ook om die reden, tot die datum kunnen worden beperkt. De minister heeft niet onderbouwd waarom zoveel tijd nodig was de honden te vervreemden. Uit de medische verklaringen bij binnenkomst van de honden bij de opslaghouder blijkt dat bij nagenoeg alle honden geen intensieve medische behandeling nodig was.
Ten vierde heeft de minister ten onrechte geen rekening gehouden met de (fictieve) opbrengst van de verkoop van de honden. De honden zijn per stuk € 1.000,- tot € 1.500,- waard. Het betreft een handelshoeveelheid honden. In geval van verkoop vertegenwoordigt een hond in ieder geval een waarde van circa € 150,-, Dat bedrag had volgens [naam 1] van de in rekening gebrachte kosten moeten worden afgetrokken. [naam 1] verwijst in dit verband onder meer naar de uitspraak van het College van 5 februari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:52).
Ten slotte heeft de minister volgens [naam 1] niet onderbouwd dat alle in rekening gebrachte kosten medisch noodzakelijk waren. Zo hebben de dierenartsen niet alleen veel entingen gegeven aan pups, maar ook herhaalentingen aan volwassen honden.
Standpunt van de minister
6.2
Met het kostenbesluit heeft de minister € 152.075,- aan kosten op [naam 1] verhaald die verband houden met het toepassen van spoedbestuursdwang op 16 februari 2021. Omdat het toepassen van spoedbestuursdwang gerechtvaardigd was, vloeit daaruit volgens de minister voort dat hij de kosten die hij daarbij heeft gemaakt op [naam 1] mag verhalen. De kosten bestaan uit opvangkosten, administratiekosten, transportkosten (kilometer- en uurvergoeding) en diverse dierenartskosten.
De omstandigheid dat [naam 1] op 4 maart 2021 afstand heeft gedaan van de 79 honden die in bewaring zijn genomen en daarmee de honden heeft vrijgegeven om te worden herplaatst, vrijwaart hem volgens de minister niet van aansprakelijkheid van gemaakte kosten. De minister heeft ook niet alle opvangkosten op [naam 1] verhaald, omdat het een vaste gedragslijn is dat na de beslissing voor vrijgave de eerste acht weken daarna de opvangkosten worden verminderd met 50% en na zestien weken met 100%. Dit betekent dat de opvangkosten die van 30 april 2021 tot en met 24 juni 2021 zijn gemaakt met 50% zijn verminderd en die van 25 juni 2021 tot en met 27 juli 2021 volledig in mindering zijn gebracht.
Verder is het zo, aldus de minister, dat het Team In Beslaggenomen Goederen van de RVO alleen dieren mag overdragen aan derden als de gezondheid van de dieren dit toelaat. Dit betekent dat per individueel dier door een dierenarts wordt beoordeeld of het kan worden overgedragen aan derden. Bij de honden van [naam 1] was volgens de minister sprake van veel medische en psychische klachten, wat ook wordt ondersteund door de vele dierenartsverklaringen die zijn opgesteld. Dit heeft erin geresulteerd dat de honden lang(er) in de opvang hebben moeten verblijven.
De in bewaring genomen honden zijn overgedragen aan derden conform de gebruikelijke opbrengsten bij dierenasielen. Hierbij is en wordt volgens de minister niet gekeken naar de (fictieve) verkoopwaarde bij marktwerking. Daar komt bij dat niet alle honden zijn verkocht, maar dat een aantal honden is geschonken omdat deze honden vanwege ernstige medische en/of psychische klachten als “niet verkoopbaar” werden beschouwd.
Beoordeling door het College
6.3
In artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6.4
Zoals onder 4 is overwogen, heeft de minister terecht spoedbestuursdwang toegepast. Dit betekent dat de minister de daarmee gemoeide kosten op basis van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb in beginsel bij [naam 1] in rekening heeft mogen brengen.
6.5.1
In wat [naam 1] heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat die kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. Het College overweegt daartoe als volgt.
6.5.2
De omstandigheid dat [naam 1] per 4 maart 2021 afstand heeft gedaan van de 79 meegevoerde en opgeslagen honden brengt niet met zich dat de kosten, die de minister daarna redelijkerwijs heeft gemaakt, niet meer bij [naam 1] als overtreder in rekening kunnen worden gebracht. Het College verwijst naar zijn uitspraak van 29 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:39, onder 10.4).
6.5.3
De minister heeft verder in het kostenbesluit uiteengezet hoe hij op basis van een vaste gedragslijn omgaat met het in mindering brengen van opvangkosten als de opvang langer dan acht weken duurt. Het College acht deze lijn niet onredelijk. [naam 1] heeft de berekeningen van de opvangkosten waarop de minister een korting van 50% en 100% heeft toegepast niet concreet gemotiveerd betwist. Er bestaat dan ook geen aanleiding die berekeningen voor onjuist te houden.
6.5.4
Zoals het College in zijn uitspraak van 20 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:816) heeft overwogen vergt een zorgvuldige omgang met levende dieren daarnaast dat soms enige tijd wordt genomen om over de verdere afwikkeling te beslissen en daarvoor voorzieningen te treffen. De minister heeft toegelicht dat het enkele maanden heeft geduurd voordat alle honden konden worden herplaatst. Om de honden te kunnen herplaatsen moest allereerst hun gezondheidstoestand in orde zijn. Als de dieren medisch geschikt waren bevonden, moest er vervolgens ook nog plek voor ze zijn.
Uit de medische verklaringen bij binnenkomst bij de opslaghouder blijkt dat een groot deel van de 79 honden gedragsproblemen vertoonde en niet gesocialiseerd was. Dat uitte zich in het niet aan de hand of riem kunnen lopen en (zeer) angstig zijn.
Het herplaatsen van honden met een geschiedenis van verwaarlozing en weinig socialisatie is geen gemakkelijke opgave. Het afzetten van zulke honden op de commerciële markt tegen een bepaalde verkoopwaarde ook niet.
Niet is gebleken dat de minister onvoldoende inspanningen heeft verricht om de honden zo spoedig als mogelijk was te herplaatsen en te verkopen tegen een bepaalde waarde. Aannemelijk is verder dat de honden niet konden worden verkocht omdat ze vanwege ernstige medische en/of psychische klachten niet (gemakkelijk) verkoopbaar waren.
6.5.5
Verder is niet gebleken dat de herhaalentingen die bij binnenkomst in de opvang aan volwassen honden zijn gegeven, niet medisch noodzakelijk waren. [naam 1] heeft niet aangetoond en gesteld dat die honden (vlak) daarvoor al waren gevaccineerd en dat herhaalentingen daarom overbodig waren.
6.6
Het betoog van [naam 1] slaagt niet.
Slotsom
7 Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover de minister daarbij het bestuursdwangbesluit heeft gehandhaafd is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is voor het overige ongegrond. Het beroep tegen het kostenbesluit is ongegrond.
Proceskosten
8 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit voor zover gericht tegen het bestuursdwangbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit voor het overige ongegrond,
- verklaart het beroep tegen het kostenbesluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. D. Brugman en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. W.I.K. Baart