Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ik, rapporteur zag dat veel van de aangetroffen honden geen droge ligplek hadden, dat de diverse huisvestingen geheel waren vervuild met ontlasting en dat er bij vrijwel geen van honden drinkwater ter beschikking was.
- De honden hadden niet de beschikking over voldoende schoon en vers water (dit is een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit);
- De huisvesting van de honden was vervuild met ontlasting en urine (dit is een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit en artikel 3.12, eerste lid, onder b, van het Besluit);
- Verschillende honden hadden medische gebreken en de puppy’s hadden last van vlooien en wormen (dit is een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7. eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Besluit);
- De honden die buiten verbleven konden niet schuilen tegen de regen of de kou (artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, artikel 1.6, derde lid, van het Besluit, artikel 3.2, vierde lid, aanhef en onder b, van het Besluit, artikel 3.3, derde lid, van het Besluit en artikel 3.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit).
10 oktober 2019; dus de kosten na 24 oktober 2019. Zoals het College eerder heeft overwogen vergt een zorgvuldige omgang met levende dieren dat soms enige tijd moet worden genomen om over de verdere afwikkeling te beslissen en daarvoor voorzieningen te treffen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY1681). Verweerder heeft toegelicht dat hij op 21 oktober 2019, twee weken nadat gebleken is dat appellant niet aan de voorwaarde tot betaling van de geschatte kosten kon voldoen, de procedure voor het vinden van een nieuwe eigenaar of houder is opgestart. De honden zijn op 23 oktober 2019 overgebracht naar het asiel en op 8 november 2019 is de bemiddeling van de dierenbescherming ingeschakeld. Verder heeft verweerder toegelicht dat in de eerste drie maanden nog jongen zijn geboren in de opvang en dat het uiteindelijk ging om 46 honden. In de eerste drie maanden zijn er 36 honden elders geplaatst, terwijl er tien honden waren die medische of socialisatie problemen hadden waardoor het langer duurde voordat die honden ergens konden worden geplaatst. Bij die stand van zaken acht het College het niet onredelijk om de kosten tot 21 november 2019 bij appellant in rekening te brengen.
Beslissing
20 december 2022.