Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , ( [naam 1] )
[naam 1]
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat).
Procesverloop in hoger beroep
[naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] en namens de minister [naam 6] .
Grondslag van het geschil
De cautie
6 juni 2017 heeft opgemaakt, gesteld. De vragen luiden:
artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, in samenhang gelezen met Bijlage III, punt 3.2 van Verordening 1099/2009 heeft overtreden, was verweerder bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
18 januari 2018. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 21 maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete te matigen met 20% tot een bedrag van € 3.200,-.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
11 november 2019 geen cautie is gegeven. Op die bijeenkomst was echter alleen de advocaat-gemachtigde van [naam 1] namens [naam 1] aanwezig. Aan de advocaat-gemachtigde behoeft de cautie niet te worden gegeven, zodat het College [naam 1] niet volgt in haar stelling.
18 januari 2018, de dag waarop de minister [naam 1] heeft medegedeeld van plan te zijn om haar een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van de Wet dieren, de Regeling houders van dieren en Verordening 1099/2009 (het boetevoornemen). Het College ziet in wat [naam 1] aanvoert geen aanleiding om hiervan af te wijken. Anders dan [naam 1] meent, levert de enkele aanzegging van een rapport nog geen ‘criminal charge’ op.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2021 voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 2.800,-;
29 oktober 2024.