ECLI:NL:CBB:2024:735

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/308
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie COVID-19 en vestigingsvereiste voor MKB-ondernemingen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 oktober 2024, zaaknummer 23/308, staat de intrekking van een subsidie voor een MKB-onderneming centraal. De onderneming, gevestigd op een bepaald adres, had een subsidie van € 72.000,- aangevraagd op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken trok deze subsidie in, omdat volgens hem de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste zoals gesteld in de TVL. De minister stelde dat de onderneming geen huurovereenkomst had en dat de activiteiten niet duurzaam op het vestigingsadres werden uitgeoefend.

De onderneming betwistte deze intrekking en voerde aan dat zij wel degelijk aan het vestigingsvereiste voldeed, omdat zij duurzame activiteiten uitvoerde op het vestigingsadres, waaronder de organisatie van een jaarlijks concert. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat er geen sprake was van een vestiging, omdat de TVL niet vereist dat een onderneming een huurovereenkomst of bewijs van huurbetaling overlegt. Het College stelde vast dat de activiteiten van de onderneming duurzaam werden uitgeoefend op het vestigingsadres, ondanks de coronamaatregelen die de activiteiten in 2020 beperkten.

Het College verklaarde het beroep van de onderneming gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg de minister op om binnen vier weken na de uitspraak opnieuw te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de onderneming, vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats 1] (de onderneming)

(gemachtigde: M.J.J. Alsters)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Op 24 april 2021 heeft de onderneming bij de minister een verzoek tot vaststelling van de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 ingediend.
Met het besluit van 30 september 2021 (intrekkingsbesluit) heeft de minister de verleende subsidie voor Q4 van 2020 ingetrokken. Ook heeft de minister het betaalde voorschot van € 72.000,- teruggevorderd.
Met het besluit van 15 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.
Het College heeft op 2 juli 2024 het onderzoek in deze zaak heropend, vragen gesteld aan de onderneming en een reactie van de minister hierop gevraagd.
Partijen hebben hun reacties ingediend.
De tweede zitting was op 10 september 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2 De onderneming is gevestigd op de [adres] te [plaats 2] . Op hetzelfde adres zijn ook gevestigd twee ondernemingen – [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V. – waarmee de onderneming verbonden is. [naam 2] B.V. is de enig aandeelhouder en bestuurder van de onderneming. In deze drie ondernemingen zijn de verschillende activiteiten van de band [naam 4] belegd. De minister heeft de verleende subsidie van € 72.000,- ingetrokken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de minister voldoet de onderneming niet aan het vestigingsvereiste van artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL. In het bestreden besluit heeft de minister de intrekking gehandhaafd.
Standpunt van de onderneming
3 Uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt dat de onderneming is gevestigd aan het
adres [adres] te [plaats 2] . De onderneming beschikt daar over een kantoor en
oefenruimte waar de duurzame activiteiten van de onderneming plaatsvinden. De aandeelhouders of bestuurders van de onderneming wonen niet op het genoemde adres. De onderneming heeft daarmee ten minste één vestiging met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming. Dat een andere entiteit de huur zou betalen voor de ruimtes aan het genoemde adres is irrelevant. Immers, het betalen van huur wordt niet genoemd als een voorwaarde in de TVL. De onderneming hoeft daarom niet aan te tonen dat zij huur betaalt voor het genoemde pand. Overigens betaalt zij wel huur voor een iets verderop gelegen loods waar podiumdelen en andere spullen zijn opgeslagen. Naar de stellige overtuiging van de onderneming voldoet zij aan het vestigingsvereiste en is de subsidie derhalve ten onrechte ingetrokken.
Standpunt van de minister
4 Er is geen sprake van een vestiging in de zin van artikel 2.1.1, tweede lid, onder e, onder 1°, van de TVL. De onderneming heeft geen vestiging die is gevestigd op een ander adres dan haar privéadres. Evenmin heeft de onderneming een vestiging die fysiek is afgescheiden van haar privéwoning en is voorzien van een eigen opgang of toegang. Uit de stukken volgt dat [naam 2] B.V. de huurovereenkomst is aangegaan. De onderneming heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij betaalt voor het gebruik van de vestiging. [naam 2] B.V. heeft in totaal € 515.239,57 mogen ontvangen aan subsidie op grond van de TVL-regeling. Specifiek voor Q4 van 2020 is een bedrag ontvangen van € 46.398,-. Daarmee is een tegemoetkoming gekregen voor de vaste lasten, waaronder de huur. In de TVL-regeling kan per KvK-nummer een subsidie aangevraagd worden, ook als er sprake is van verbonden ondernemingen. Dat betekent wel dat per KvK-nummer wordt beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarden, waaronder het vestigingsvereiste. Dat het moederbedrijf heeft aangetoond te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de vestiging, betekent nog niet dat ook de onderneming heeft voldaan aan het vestigingsvereiste. Volgens de minister volgt uit de uitspraken van het College van 19 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:180), 28 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:349) en 16 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:231) dat vanwege het ontbreken van huurbetaling door de onderneming geen sprake is van een vestiging en daarom geen recht op TVL bestaat. De activiteiten die de onderneming ontplooit leiden niet tot een andere conclusie. Op de zitting van 20 juni 2024 heeft de minister daaraan toegevoegd dat op de [adres] te [plaats 2] geen duurzame uitoefening van activiteiten van de onderneming plaatsvond.
Beoordeling door het College
5.1
Op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb heeft de minister de bevoegdheid om de subsidie in te trekken zolang deze niet is vastgesteld, indien zich een of meer van de in dat lid genoemde omstandigheden voordoen. Op het moment van intrekking was de subsidie nog niet vastgesteld.
5.2
De minister heeft de subsidie ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in verband met het vestigingsvereiste. Volgens de minister heeft de onderneming geen vestiging in de zin van de TVL. Naar het oordeel van het College is de conclusie van de minister onjuist en is de subsidie ten onrechte ingetrokken. Hierna legt het College uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
5.3
Het vestigingsvereiste houdt in dat een onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Dit staat in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL. Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Dit staat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.
5.4
Vaststaat dat geen sprake is van een vestiging op het privéadres van de onderneming. De minister meent dat de onderneming toch niet aan het vestigingsvereiste voldoet omdat niet zij, maar [naam 2] B.V. de ruimte aan de [adres] te [plaats 2] huurt, de maandelijkse huur betaalt en de onderneming daaraan niet bijdraagt. Ook vindt de minister dat op de [adres] te [plaats 2] geen duurzame uitoefening van activiteiten van de onderneming plaatsvond.
5.5
Het College stelt vast dat uit de TVL niet volgt dat het vereist is om een huurovereenkomst of bewijs van bijdrage aan de huur over te leggen om aan te tonen dat aan het vestigingsvereiste wordt voldaan. Bepalend is of sprake is van duurzame uitoefening van activiteiten. Uit de uitspraken van het College volgt dat aan de hand van het feitelijk gebruik van een locatie het duurzame karakter van de activiteiten moet worden vastgesteld en dat een huurovereenkomst een onderdeel kan vormen van de onderbouwing van het duurzame karakter (zie onder meer de uitspraken van het College van 26 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:440, 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:6 en 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:218).
5.6
Uit het betoog van de onderneming blijkt dat sprake is van duurzame uitoefening van activiteiten van de onderneming op de [adres] te [plaats 2] . Sinds 2004 wordt jaarlijks, in het eerste weekend van november, het […] van [naam 4] georganiseerd. Vanaf 2006 gebeurt dit door de onderneming. Het […] in 2020, dat gepland stond in de periode waar de TVL-aanvraag op ziet, is geannuleerd vanwege de coronamaatregelen. Onder leiding van de manager van [naam 4] wordt het […] georganiseerd door een groep medewerkers die wordt aangeduid als het kernteam. Dit team is gedurende het hele jaar bezig met de organisatie. De onderneming heeft toegelicht dat de voorbereidende bezigheden van het kernteam bestaan uit de kaartverkoop, vergunningen aanvragen, beveiliging regelen, een vluchtplan maken, zorgen dat er stroom en tenten zijn en contact onderhouden met leveranciers. Deze activiteiten voeren zij uit op de [adres] te [plaats 2] . Daarmee is gebleken dat de activiteiten van de onderneming duurzaam worden uitgeoefend op dat adres. Dat de onderneming gedurende de subsidieperiode minder activiteiten ondernam, is het logische gevolg van de beperkingen van de corona-pandemie en doet niet af aan het duurzame karakter van de activiteiten.
5.7
Hieruit volgt dat de onderneming voldoet aan het vestigingsvereiste. Dit betekent dat de minister de verleende subsidie ten onrechte heeft ingetrokken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb vanwege het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in verband met het vestigingsvereiste.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond.
6.2
Het College veroordeelt de minister in de door de onderneming gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 20 juni 2024 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 10 september 2024 met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door de onderneming betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het intrekkingsbesluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak te beslissen op het verzoek tot vatstelling van de subsidie voor Q4 van 2020 met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 2.187,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. C.D.V. Efstratiades
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
“Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
[…]
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
[…]”
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
Vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j van de Handelsregisterwet 2007. […]
Artikel 2.1.1 (verstrekking subsidie)
[…]
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
[…]
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
- ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
- een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang;
[…]”
Handelsregisterwet 2007
“Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; […]”