ECLI:NL:CBB:2023:6

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
22/186
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q3 2021

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 januari 2023, zaaknummer 22/186, is de aanvraag van [naam 1] B.V. voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 10 november 2021 de aanvraag afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste houdt in dat de onderneming een vestiging moet hebben die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en waar duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvindt. Appellante, die evenementen organiseert, had een kantoor gehuurd in een bedrijfsverzamelgebouw, maar dit werd door de minister niet als een geldige vestiging beschouwd.

Tijdens de zitting op 8 december 2022 werd duidelijk dat appellante niet als ambulante onderneming kon worden aangemerkt, wat betekent dat zij aan het vestigingsvereiste moest voldoen. Het College oordeelde dat de locatie in het bedrijfsverzamelgebouw niet voldeed aan de eisen, aangezien appellante slechts sporadisch gebruik maakte van de ruimte en niet kon aantonen dat er sprake was van een duurzame uitoefening van haar activiteiten. Het College bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Met het besluit van 10 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 10 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 8 december 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens appellante, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL, is dat de onderneming voldoet aan het vestigingsvereiste. Dit houdt in dat de onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan deze voorwaarde te voldoen.
1.2
Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’.
1.3
De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Appellante heeft subsidie op grond van de TVL aangevraagd voor Q3 2021. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellante niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Het vestigingsadres dat voor appellante is geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ( [adres] in [woonplaats] ), betreft een bedrijfsverzamelgebouw. Uit het door appellante overgelegde huurcontract blijkt dat zij op deze locatie een kantoor huurt van 3 vierkante meter. Appellante heeft toegelicht dat zij gebruik kan maken van de ruimtes op deze locatie, onder andere om bezoek te ontvangen. Dit wordt betaald per dag(deel) dat zij daarvan gebruik maakt. Verweerder vindt dit geen vestiging waar een duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt. Omdat appellante ook niet behoort tot één van de twee groepen waarvoor een uitzondering wordt gemaakt (ambulante ondernemingen en horecaondernemingen), concludeert verweerder dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie.
3. Appellante heeft in beroep toegelicht dat het in haar branche niet gebruikelijk is je te vestigen op alle locaties waar je je activiteiten uitvoert. Zij organiseert evenementen, met verschillende lopende contracten en werklocaties. Voor het opslaan van haar spullen maakt zij gebruik van beschikbare ruimtes bij de lopende exploitatiecontracten. Bij het bedrijfsverzamelgebouw kan zij ruimtes huren om bijvoorbeeld bezoek te ontvangen. Hiervan maakt zij 1 à 2 keer per maand gebruik. Appellante verzoekt het College de beslissing van verweerder te herzien.
4. Het College oordeelt als volgt.
4.1
Tijdens de zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat appellante niet kan worden aangemerkt als ambulante onderneming. Dat betekent dat appellante aan het vestigingsvereiste moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.
4.2
Het College is het met verweerder eens dat de [adres] in [woonplaats] niet kan worden aangemerkt als vestiging van appellante als bedoeld in artikel 1.1 van de TVL. Appellante betaalt maandelijks een bedrag in ruil waarvoor zij op dit adres haar post kan ontvangen en ruimtes kan huren. Zoals het College eerder heeft overwogen, is het niet voldoende dat sprake is van een recht en titel met betrekking tot het adres (zie de uitspraak van het College van 26 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:440). Er moet ter plaatse ook sprake zijn van duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. Nu appellante slechts 1 à 2 keer per maand daadwerkelijk op dit adres aanwezig is, is daarvan geen sprake. Appellante voldoet dus niet aan het vestigingsvereiste.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. A.A. Dijk
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Hoofdstuk 2. Subsidie vaste lasten
Paragraaf 2.4. Subsidie vaste lasten voor de periode juli, augustus en september 2021
Paragraaf 2.4.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.4.1. (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
ambulante onderneming: onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
horecaonderneming: onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
Artikel 2.4.2. (verstrekking subsidie)
De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juli, augustus en september van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)
Artikel 2.4.6. (afwijzingsgronden)
1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…).”
Handelsregisterwet 2007
“Artikel 1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…). ”